Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13...

46
NIVEAU : / Grammaire de l’étudiant : exercices et corrigés Exercices variés de grammaire et de vocabulaire 3 niveaux d’apprentissage Entraînements supplémentaires en ligne Gerda Sonck Néerlandais intermédiaire - avancé

Transcript of Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13...

Page 1: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

MNEMO : GRANEDEXAUTEUR : Gerda SONCKTITRE : Néerlandais – Gram-maire de l’étudiantSOUS-TITRE : ExercicesNIVEAU : /

www.deboeck.com

Grammaire de l’étudiant : exercices et corrigés Exercices variés de grammaire et de vocabulaire

3 niveaux d’apprentissage

Entraînements supplémentaires en ligne

Gerda Sonck

Néerlandaisintermédiaire - avancé

intermédiaire - avancé

inte

rmé

dia

ire

ava

nc

éN

ée

rla

nd

ais

Gra

mm

air

e d

e l

’étu

dia

nt:

e

xe

rcic

es

et

co

rrig

és

G. S

on

ck

Grammaire de l’étudiant : exercices et corrigés

Néerlandais

GRANEDEX ISBN 978-2-8041-7532-0

Con

cept

ion

grap

hiqu

e :

Valé

rie

Salv

o

Plus de 300 exercices avec renvois ciblés à la Grammaire de l’étudiant :

•175danslelivre

•150enligne

Apprentissage de la grammaire mais également duvocabulaire : prépositions, expressions, morphologie,mots liés…

Phrases et textes à trous, transformations de phrases,correctionsdefautes,motsàmettredanslebonordre,exercicesouverts…

Corrigés : intégrésdans lapartie livreet instantanés danslapartieenligne

• Pourlesétudiantsenlangues,encommunication,enéconomie,endroit…

• Pourtoutepersonnesoucieused’améliorersonniveauennéerlandais

Gerda SonckNéerlandophone, docteur en philologie germanique, elle enseigne le néerlandais à l’Université libre de Bruxelles (faculté SBS-EM, Solvay Brussels School – Economics and Management) et est spécialisée dans le processus d’apprentissage du néerlandais par les francophones.

www.deboeck.com

Grammaire de l’étudiant

Grammaire progressive bilingue

Réponses aux problèmes courants

Nombreux exemples concrets

Néerlandais

Gerda Sonck

erl

an

da

isG

ram

ma

ire

d

e l

’étu

dia

nt

G. S

on

ck

Grammaire de l’étudiant

Néerlandais

GRANED ISBN 978-2-8041-8231-1

Con

cept

ion

grap

hiqu

e :

Valé

rie

Salv

o

Grammaire bilingue néerlandais-français, pour garantir une compréhension optimale

Les règles les plus utiles dans la pratique courante de l’utilisateur, expliquées et illustrées de nombreux exemples

Réponses aux difficultés les plus fréquentes, ce qui se dit (ou ne se dit pas)

•l’ordredesmots

•lapronominalisation

•lanégation

•lepassif

•lesarticles‘de’et‘het’,lesverbesdeposition

•etc.

•Pourlesélèvesdelafindusecondaire(néerlandaislangue seconde)

•Pourlesétudiantsenlangues(lettres,traduction/interprétariat), en communication, en économie…

•Pourtoutepersonneàlarecherched’unoutilderéférence

Gerda SonckNéerlandophone, docteur en philologie germanique, elle enseigne le néerlandais à l’Université libre de Bruxelles (faculté SBS-EM) et est spécialisée dans le processus d’apprentissage du néerlandais par les francophones. Fruit d’une réflexion permanente et testée par plusieurs professeurs, sa Grammaire de l’étudiant dépasse les règles pour offrir une réponse rapide aux problèmes courants.

5e édition

MNEMO : GRANEDEXAUTEUR : Gerda SONCKTITRE : Néerlandais – Gram-maire de l’étudiantSOUS-TITRE : ExercicesNIVEAU : /www.deboeck.com

Grammaire de l’étudiant : exercices et corrigés Exercices variés de grammaire et de vocabulaire

3 niveaux d’apprentissage

Entraînements supplémentaires en ligne

Gerda Sonck

Néerlandaisintermédiaire - avancé

intermédiaire - avancé

erl

an

da

isG

ram

ma

ire

d

e l

’étu

dia

nt

G. S

onck

Grammaire de l’étudiant

Néerlandais

GRANED ISBN 978-2-8041-0448-1

Concep

tion gr

aphiqu

e : Val

érie Sa

lvo

Grammaire bilingue néerlandais-français, pour garantir une compréhension optimale

Les règles les plus utiles dans la pratique courante de l’utilisateur, expliquées et illustrées de nombreux exemples

Réponses aux difficultés les plus fréquentes, ce qui se dit (ou ne se dit pas)

•l’ordredesmots

•lapronominalisation

•lanégation

•lepassif

•lesarticles‘de’et‘het’,lesverbesdeposition

•etc.

•Pourlesélèvesdelafindusecondaire(néerlandaislangue seconde)

•Pourlesétudiantsenlangues(lettres,traduction/interprétariat), en communication, en économie…

•Pourtoutepersonneàlarecherched’unoutilderéférence

Gerda SonckNéerlandophone, docteur en philologie germanique, elle enseigne le néerlandais à l’École de commerce Solvay de l’Université libre de Bruxelles et est spécialisée dans le processus d’apprentissage du néerlandais par les francophones. Fruit d’une réflexion permanente et testée par plusieurs professeurs, sa Grammaire de l’étudiant dépasse les règles pour offrir une réponse rapide aux problèmes courants.

,!7IC8A4-baeeib!

à combiner avec :Grammaire de l’étudiant : exercices et corrigés

à combiner avec :Grammaire de l’étudiant

Page 2: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149
Page 3: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

Grammaire de l’étudiant : exercices et corrigés

Néerlandaisintermédiaire - avancé

Page 4: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149
Page 5: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

Grammaire de l’étudiant : exercices et corrigés

Exercices variés de grammaire et de vocabulaire

3 niveaux d’apprentissage

Entraînements supplémentaires en ligne

Néerlandais

Gerda Sonck

intermédiaire - avancé

Page 6: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

© De Boeck Supérieur s.a., 2013 1re édition Rue des Minimes 39, B-1000 Bruxelles Tous droits réservés pour tous pays. Il est interdit, sauf accord préalable et écrit de l’éditeur, de reproduire (notamment par photocopie) partiellement ou totalement le présent ouvrage, de le stocker dans une banque de données ou de le communiquer au public, sous quelque forme et de quelque manière que ce soit.

Imprimé en Belgique

Dépôt légal: Bibliothèque nationale, Paris : novembre 2013 Bibliothèque royale de Belgique, Bruxelles : 2013/0074/344 ISBN 978-2-8041-7532-0

Pour toute information sur notre fonds et les nouveautés dans votre domaine de spécialisation, consultez notre site web : www.deboeck.com

Maquette de couverture : Valérie SalvoMise en page : Nord Compo

Page 7: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

OVERZICHT

Inleiding 7

1 Uitspraak 15

2 Spelling 23

3 Het werkwoord 27

4 Het substantief 47

5 Het adjectief 51

6 Pronominalisering 57

7 Woordvolgorde 81

8 Negatie 101

9 Passief 105

10 Voorzetsels 109

11 Verbindingswoorden 115

12 Teksten maken 123

13 Telwoorden 129

14 Varia 131

15 Woordvorming 139

16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

5

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 5204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 5 16/10/2013 16:21:3616/10/2013 16:21:36

Page 8: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

GRAMMAIRE DE L’ÉTUDIANT – exercices et corrigés

6

Oplossingen 159

1 Uitspraak 161

2 Spelling 161

3 Het werkwoord 162

4 Het substantief 170

5 Het adjectief 171

6 Pronominalisering 172

7 Woordvolgorde 183

8 Negatie 193

9 Passief 194

10 Voorzetsels 195

11 Verbindingswoorden 196

12 Teksten maken 198

13 Telwoorden 201

14 Varia 202

15 Woordvorming 204

16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 208

Index 211

6

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 6204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 6 16/10/2013 16:21:3616/10/2013 16:21:36

Page 9: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

INLEIDING

Theoretische achtergrond: een pleidooi voor beter aangepaste syllabi bij tweedetaalonderwijs.Taalverwerving gebeurt geleidelijk, stap voor stap, zowel bij kinderen die hun moedertaal leren als bij volwassen verwervers van een vreemde taal.

Dit leren van een taal gebeurt niet op willekeurige wijze, maar vrij systematisch. Kinderen die opgroeien in een verschillende omgeving maken toch vrijwel dezelfde ‘fouten’, in verschil-lende domeinen van de grammatica, zoals syntax, fonologie, lexicon, etc. Dit is onder andere afhankelijk van de cognitieve ontwikkeling van het kind en de complexiteit van de taalele-menten. Taalleren volgt systematische ontwikkelingsstadia, maar laat ruimte voor variabili-teit. Ook tweedetaalleerders volgen tot op zekere hoogte natuurlijke ontwikkelingsstadia, die een zekere parallellie kunnen vertonen met die van het kind, weer met ruimte voor variabi-liteit door de invloed van factoren zoals rol van de moedertaal, aanleg, leeftijd, cognitieve vaardigheden, contact met de taal, motivatie en nog veel meer.

Het leren van een tweede taal gebeurt dus systematischer dan we misschien zouden denken. Bovendien heeft onderzoek uitgewezen dat het zeer moeilijk, zo niet onmogelijk is om ver-andering te brengen in deze opeenvolgende leerfases. Laat ik dit even illustreren met een voorbeeld in het Nederlands. Stel dat we weten dat Franstaligen die Nederlands leren het werkwoord in een bijzin eerst in de relatieve bijzin op de correcte plaats zetten en pas later in de indirecte rede, dan zou het volgens de bevindingen van die onderzoeken weinig zin heb-ben om in de klas veel oefeningen te maken op de plaats van het werkwoord in de indirecte rede vóór het werkwoord in de relatieve bijzin op het einde wordt geplaatst. Toch is men in leersyllabi daartoe geneigd omdat men ervan schijnt uit te gaan dat een indirecte rede vaker voorkomt en ook wel omdat er zoveel verschillende types relatieve bijzinnen zijn.

Het overslaan van één of meer stadia kan tot gevolg hebben dat de taalleerder problemen heeft met de regel die hij verondersteld wordt te begrijpen en toe te passen omdat hij er nog niet ‘rijp’ voor is. Ook is de kans groot dat hij, mocht hij de uitleg toch begrijpen en de regel correct in oefeningen kunnen toepassen, hij het later weer zal vergeten (‘backsliding’), dit om terug te keren naar het stadium dat werd overgeslagen. De natuurlijke verwervingsvolgorde zou op lange termijn niet kunnen worden omgedraaid, ook niet door onderricht. Alles pleit dus voor een progressieve aanpak, op basis van natuurlijke leerstadia.

Het is vrij logisch dat leren vlotter verloopt van gemakkelijk naar moeilijk. Het grote probleem is echter dat wij nog maar zeer weinig weten over deze ontwikkelingsstadia, zeker in het Nederlands. Een taalleraar met ervaring kent de typische problemen wel, maar weet daarom nog niet wat eerst verworven wordt en wat later. Is inversie bijvoorbeeld gemakkelijker dan het achteropplaatsen van het werkwoord? En als die vraag wordt gesteld, moet er dan geen onder-scheid worden gemaakt tussen enerzijds bijvoorbeeld inversie na een zin of na een eenvoudig

7

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 7204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 7 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 10: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

GRAMMAIRE DE L’ÉTUDIANT – exercices et corrigés

8

bijwoord en anderzijds tussen achteropplaatsing van het onvervoegd deel van het werkwoord in een hoofdzin of achteropplaatsing van het vervoegd werkwoord in een bijzin? En moet er bij dat laatste geen onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende soorten bijzinnen zoals betrekkelijke bijzin, omdat- zin of bijwoordelijke bijzin? Voor moedertaalsprekers kan dat alles misschien gewoon worden ondergebracht onder algemene noemers als ‘inversie’ en ‘bijzin’, maar of een taalleerder dat ook zo ervaart, blijft zeer de vraag (ik impliceer hier niet dat zoiets bewust zou plaatsvinden). Zoveel vragen dus, en zo weinig antwoorden …

Uit wat hierboven werd gezegd, moet duidelijk zijn dat we taalleren niet moeten bekijken van-uit het standpunt van de moedertaal, maar wel vanuit het standpunt van de taalleerder. Een tus-sentaal heeft haar eigen regels, die voor een moedertaalspreker lang niet altijd systematisch lijken, precies omdat wij ons laten misleiden door onze eigen kennis. Om bij het voorbeeld van inversie te blijven: een taalleerder die inversie van subject en werkwoord wel systematisch toe-past na een bijwoord, maar niet na een zin in eerste positie, maakt dus gebruik van twee ver-schillende tussentaalregels. Voor een moedertaalspreker mag het toepassen van de inversieregel dus variabel lijken, maar dat is daarom nog niet het geval in het taalgebruik van de taalleerder.

Uiteraard is er bij taalverwerving ook steeds variabiliteit want het is precies eigen aan tussen-taal dat we niet te maken hebben met één grammatica, maar wel met een opeenvolging van verschillende grammatica’s die in elkaar overvloeien. Op weg naar de doeltaal veranderen de regels dus en bij de overgang van fase A (= niet toepassen van de regel) naar fase B (= auto-matisch toepassen van de regel) is er dus een periode dat beide regels worden toegepast. Door de voortdurende veranderingen waaraan de tussentaal onderhevig is, wordt onderzoek naar die systematische stappen nog eens extra bemoeilijkt.

Dit is een pleidooi niet alleen om meer aandacht te besteden aan het systematische proces van tweedetaalleren, maar ook en vooral om bij het opstellen van oefeningen meer rekening te houden met de opeenvolgende ontwikkelingsstadia die een tweedetaalleerder doorloopt. Op die manier gaat hopelijk minder kostbare tijd verloren door geen nutteloze of zelfs con-traproductieve oefeningen te geven. Sterker nog, de lesgever of de taalleerder zelf kan die taal-elementen selecteren waarvoor de leerder op dat ogenblik vatbaar is en zo het leerproces versnellen. In een natuurlijke taalomgeving kan zoiets niet. Het natuurlijke leerproces kan misschien niet worden veranderd, maar wel versneld door aangepaste leerstof.

In dit boek werd er dus naar gestreefd om een zekere volgorde te eerbiedigen binnen elk hoofdstuk, op basis van onderzoeksresultaten en een jarenlange ervaring als taalleraar. Een taalleerder hoeft zeker niet alle oefeningen te maken en kan zelf uitmaken waar hij op dat ogenblik het meeste aan heeft. Het overzicht in het begin van het boek en de index op het einde kunnen hierbij een leidraad zijn. De taalleerder wordt hierbij aangeraden om iets boven zijn/haar niveau te zitten en idealiter heeft hij/zij zich al vragen gesteld over het specifieke grammaticaal probleem dat nu wordt ingeoefend en voelt hij/zij zelf de behoefte aan een spe-cifieke oefening.

Dit geldt voor de productie, d. i. de taken die de taalleerder zelf moet uitvoeren, want recep-tief kan een taalleerder wel worden geconfronteerd met het hele gamma van de doeltaal.

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 8204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 8 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 11: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

Inleiding

9

Net als bij ‘Grammaire de l’étudiant’, waaraan dit boek verbonden is, zou men kunnen opwerpen dat de laatste twee hoofdstukken, d.i. morfologie en vaste woordverbindingen, eerder woordenschat behandelen dan grammatica. Het gaat hier echter in beide gevallen niet om bijvoorbeeld thematische woordenschat, maar om systematische structuren, binnen het woord (morfologie) of de woordgroep (vaste voorzetsels, vaste woordverbindingen). Bovendien is dit geen theoretisch werk, maar een pedagogisch instrument. Dus werd hierin opgenomen wat nuttig werd geacht voor de taalleerder en toch nog enigszins binnen de grenzen van grammatica ligt.

Omdat dit boek zich richt tot personen die reeds een gemiddelde tot gevorderde kennis van het Nederlands bezitten, werden er geen echte beperkingen gehanteerd voor het gebruik van de woordenschat in de input. Vooral nuttige zinswendingen en ook uitdrukkingen uit het bedrijfsleven worden gebruikt omdat de doelgroep personen zijn die Nederlands nodig heb-ben op de werkvloer en het zo correct mogelijk willen spreken.

Praktische informatie – oefeningen voorafgegaan door behandelen één specifiek grammaticaal punt en zijn

vooral bedoeld voor leerders die nog problemen hebben met dat onderdeel. Meestal zijn die oefeningen ook vrij gemakkelijk. Oefeningen vooafgegaan door zijn vrij moeilijk.

– omdat ook autodidacten tot de doelgroep behoren zijn vele oefeningen van het gesloten type. Niettemin worden er ook sporadisch voorbeelden gegeven van hoe de grammatica kan worden toegepast in oefeningen van meer praktische aard (zie bijvoorbeeld III.2, Oef 4 en III.3, Oef 4).

– zoals reeds gezegd is niet alleen het productieve gedeelte in dit handboek belangrijk. Er is ook aandacht besteed aan de input. Er wordt van de gebruikers echter verwacht dat zij zelf de nodige bronnen raadplegen indien er problemen zijn met de woordenschat. Het is juist de bedoeling dat de gebruiker zich er toe genoodzaakt zal zien om regelmatig zelf iets op te zoeken, bijvoorbeeld als een deel van een uitdrukking moet worden ingevuld. Dit boek is dus voor leerders die niet alles ingelepeld willen krijgen maar ook zelf initiatief nemen.

– er is voor zover mogelijk een bepaalde chronologie in de oefeningen in die zin dat bij-voorbeeld wordt vermeden dat er vaak actief inversie moet worden toegepast vóór dit hoofdstuk specifiek wordt behandeld. Wel komen zoals reeds vermeld nog niet behandelde grammaticale punten voor in de input. Omdat dit tenslotte een boek is voor niet- beginners wordt de chronologie niettemin niet altijd gerespecteerd. Zo moeten er soms wel zinnen worden gevormd met het werkwoord na een element op de eerste plaats (inversie) of in een bijzin terwijl het hoofdstuk Woordvolgorde nog aan bod moet komen. Zo zijn bij-voorbeeld ook de oefeningen waar relatieve bijzinnen moeten worden gemaakt vaak moei-lijker dan de daaropvolgende oefeningen waarbij een voornaamwoord moet worden ingevuld en de algemene oefeningen op het voornaamwoord. Vaak moest er worden geko-zen tussen overzicht in het boek en moeilijkheidsgraad per hoofdstuk. Er werd voor geop-teerd het geheel zo overzichtelijk mogelijk te houden en de hoofdstukken en volgorde in ‘Grammaire de l’étudiant’ zo veel mogelijk te volgen.

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 9204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 9 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 12: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

GRAMMAIRE DE L’ÉTUDIANT – exercices et corrigés

10

– de behandeling van grammaticale punten is enigszins verschillend van die in het gram-maticaboek waar dit oefeningenboek aan verbonden is. In het eerste was het belangrijk om zo uitgebreid mogelijk te zijn en ook vragen te beantwoorden die misschien niet altijd relevant zijn maar die vaak worden gesteld (bijvoorbeeld bij onderlinge volgorde van de werkwoordelijke elementen op het einde: hebben/zijn +  voltooid deelwoord =  voltooid deelwoord + hebben/zijn). In het oefeningenboek kon er een selectie worden gemaakt en werd er daarbij vooral gekozen voor grammaticale punten die problemen opleveren bij productie en begrip. Er wordt ook maar sporadisch aandacht besteed aan punten waar-mee de meeste gevorderde taalleerders geen problemen hebben.

– bijna de helft van de oefeningen staat op een internetsite die gratis toegankelijk is via een activatiecode die zich op blz. 2 bevindt. De keuze tussen papier en on line werd niet bepaald door de moeilijkheidsgraad of het belang van de oefening, maar is technisch van aard. Zo staan er bij bijvoorbeeld Voegwoorden en Voorzetsels veel oefeningen on line terwijl dat bij Woordvolgorde net andersom is. De on line oefeningen zijn dus niet zomaar een aanvulling van het boek, maar vormen een essentieel onderdeel van het geheel.

– uiteraard kan zo een oefeningenboek niet exhaustief zijn. Het hoofddoel is dat de taalleer-der zich door het maken van de oefeningen bewust gaat worden van bepaalde zinswen-dingen en ook meer aandacht gaat besteden aan het Nederlands om hem/haar heen (krant, tv, radio, internet). Zo zullen hopelijk bepaalde structuren en woorden worden herkend die hem/haar vroeger misschien waren ontgaan of onbegrijpelijk waren. Door die percep-tie zal de taal hopelijk beter kunnen worden verwerkt, opgenomen en ook gereproduceerd.

– de oplossingen van de oefeningen in het boek kunnen achterin worden geraadpleegd. – het overzicht vooraan biedt de mogelijkheid om een keuze te maken uit de oefeningen

volgens grammaticaal onderwerp. In de meeste oefeningen komen echter meerdere gram-maticale punten aan bod en achteraan in de index vindt men die bijkomende informatie.

Symbolen:

gemakkelijk

gemiddeld tot gevorderd

moeilijk

oefening in de klas te maken

oefening thuis te maken en in de klas te verbeteren

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 10204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 10 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 13: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

Inleiding

11

Cadre théorique : plaidoyer pour des manuels mieux adaptés dans l’enseignement d’une langue secondeL’acquisition d’une langue est un processus progressif, qui se déroule pas à pas, tant chez les enfants acquérant leur langue maternelle que chez les adultes apprenant une langue étrangère.Cet apprentissage d’une langue ne se fait pas au hasard, mais de façon assez systématique. En effet, des enfants grandissant dans un environnement différent commettent pratiquement les mêmes « fautes » dans différents domaines de la grammaire tels que la syntaxe, la phonologie, le lexique, etc. Ceci dépend, entre autres facteurs, du développement cognitif de l’enfant et de la complexité des composantes linguistiques à acquérir. L’acquisition d’une langue procède selon une série de stades de développement systématiques, tout en permettant une certaine variabilité. Il en va de même pour les apprenants d’une langue seconde qui, eux aussi, traversent dans une certaine mesure des stades de développement naturels. Ceux-ci peuvent d’ailleurs présenter un certain parallélisme avec les stades que traversent les jeunes enfants, avec à nouveau une part de variabilité découlant de facteurs tels que la langue maternelle, les prédispositions, l’âge, les compétences cognitives, les contacts avec la langue, la motivation, et bien d’autres encore.L’apprentissage d’une langue seconde se déroule donc de façon plus systématique que ce que l’on pourrait penser. De plus, des études ont démontré qu’il est très difficile, voire impossible, de modifier l’ordre successif des étapes d’apprentissage. Prenons un exemple en lien avec le néerlandais pour illustrer ce point. Imaginons que nous savons que les francophones appre-nant le néerlandais placent d’abord le verbe correctement dans la proposition subordonnée relative et puis seulement dans le discours indirect. Selon ces études, il serait inutile et même contre- productif de faire en classe de langue de nombreux exercices sur la place du verbe dans le discours indirect avant que les apprenants n’aient appris à le placer à la fin de la proposi-tion subordonnée relative. Pourtant, c’est une tendance que l’on observe bel et bien dans les manuels d’apprentissage du néerlandais. D’une part, parce que l’on semble considérer que le discours indirect est très fréquent mais aussi, d’autre part, parce qu’il existe beaucoup de types différents de subordonnées relatives.Faire l’impasse sur un ou plusieurs stades peut entraîner, dans le chef de l’apprenant, des pro-blèmes avec une règle qu’il est supposé comprendre et appliquer, mais pour laquelle il n’est pas encore « mûr ». De plus, le risque est grand que, même si l’apprenant comprend l’expli-cation et applique correctement la règle dans des exercices, il l’oublie à nouveau après un temps (‘backsliding’) afin de retourner au stade qui avait été « sauté » précédemment. Il semble en effet que l’ordre naturel d’acquisition ne puisse pas être inversé, même par l’ensei-gnement. Tout plaide donc en faveur d’une approche progressive, basée sur les stades natu-rels d’apprentissage.Il est assez logique que l’apprentissage soit plus aisé si l’on procède du plus facile vers le plus difficile. Il y a cependant un problème de taille : nous ne savons que très peu de choses de ces stades de développement, en particulier en ce qui concerne le néerlandais. Ce n’est en effet pas parce qu’un professeur de langue expérimenté connaît les problèmes typiques de ses étudiants qu’il sait dans quel ordre les composantes de la langue sont acquises. Par exemple, l’inversion sujet-verbe est-elle plus facile à maîtriser que le placement du verbe en position finale ? Et ne faut-il pas, si l’on se pose cette question, faire une distinction entre, d’une part, l’inversion après

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 11204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 11 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 14: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

GRAMMAIRE DE L’ÉTUDIANT – exercices et corrigés

12

une phrase ou après un simple adverbe et, d’autre part, entre le placement en fin de phrase de la partie non-conjuguée du verbe dans la proposition principale ou le placement du verbe conjugué à la fin de la subordonnée ? Et, dans ce dernier cas, ne convient-il pas de distinguer les différents types de propositions subordonnées tels que les subordonnées relatives, les subor-données introduites par « omdat » ou les subordonnées circonstancielles ? Pour un locuteur natif, tout ceci peut peut-être être regroupé sous les étiquettes « inversion » et « subordonnée », mais est-ce également le cas chez un apprenant ? La question reste entière (je n’implique pas ici qu’une telle chose se passe de façon consciente). Tant de questions, et si peu de réponses…

Il ressort clairement de ce qui précède que le processus d’apprentissage d’une langue étran-gère doit être envisagé du point de vue de l’apprenant, et non de la langue maternelle. L’interlangue possède ses propres règles, qui ne semblent pas toujours systématiques aux yeux d’un locuteur natif, précisément parce que nous nous laissons induire en erreur par nos propres connaissances. Poursuivons l’analyse du cas de l’inversion. Un apprenant qui applique systématiquement la règle de l’inversion sujet-verbe après un adverbe mais pas après une phrase en première position, mobilise en fait deux règles distinctes de l’interlangue. L’application de la règle de l’inversion a donc beau sembler variable aux yeux d’un locuteur natif, elle ne l’est pas pour autant dans l’usage que fait l’apprenant de la langue.

Bien sûr, l’acquisition d’une langue s’accompagne toujours d’une part de variabilité, typique de l’interlangue qui consiste, non pas en une seule grammaire, mais bien en une succession de grammaires qui s’entrecroisent au fil du temps. Les règles se transforment donc en cours de route vers la langue cible, et lors du passage d’une phase A (= non-application de la règle) à une phase B (= application automatique de la règle) il y a ainsi une période pendant laquelle les deux règles sont appliquées. L’évolution constante de l’interlangue rend la recherche sur ces étapes systématiques d’autant plus ardue.

Les lignes qui précèdent sont un plaidoyer en faveur d’une plus grande attention pour le pro-cessus systématique d’apprentissage d’une langue seconde, mais aussi – et surtout – une invi-tation, lors de l’élaboration d’exercices, à mieux prendre en compte les stades de développement successifs que traversent les apprenants. Ainsi, on peut espérer ne plus consacrer de temps précieux à des exercices inutiles, voire contre-productifs. Mieux encore, l’enseignant ou les apprenants peuvent eux-mêmes choisir les composantes de la langue auxquelles ces derniers sont réceptifs à un moment donné, et ainsi accélérer le processus d’apprentissage. Ceci est impossible dans un contexte linguistique authentique. Il n’est peut-être pas possible de modi-fier le processus d’apprentissage naturel, mais on peut l’accélérer en proposant à l’apprenant une matière adaptée.

Nous avons essayé dans ce livre de respecter une certaine progression au sein de chaque cha-pitre, en nous basant pour cela sur les résultats de la recherche et sur notre longue expérience de l’enseignement des langues étrangères. Il n’est pas nécessaire de faire tous les exercices  : l’apprenant peut décider lui-même de ce qui est le plus pertinent pour lui à un moment donné. À cette fin, le sommaire au début du livre et l’index à la fin peuvent lui être d’une grande utilité. À ce propos, il lui est conseillé de viser un peu au-dessus de son niveau. En outre, idéalement, il se sera déjà interrogé sur le point grammatical spécifique faisant l’objet de l’exercice et ressentira la nécessité de s’exercer.

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 12204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 12 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 15: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

Inleiding

13

Ceci vaut pour la production, c’est-à-dire les tâches que l’apprenant doit effectuer lui-même, car, sur le plan réceptif, il peut tout à fait être confronté à la langue cible dans toute sa richesse.Tout comme pour la Grammaire de l’étudiant, à laquelle ce livre est associé, on pourrait objecter que les deux derniers chapitres, c’est-à-dire les chapitres morphologie et expressions figées, ont trait à des problèmes lexicaux plutôt que grammaticaux. Dans les deux cas, il ne s’agit toutefois pas de vocabulaire thématique par exemple, mais de structures systématiques, à l’intérieur du mot (morphologie) ou du syntagme nominal (prépositions fixes, expressions figées). De plus, il ne s’agit pas ici d’un ouvrage théorique mais d’un instrument pédagogique. On traite donc ici de ce qui a été jugé utile pour l’apprenant, même si ces points se trouvent au carrefour du lexique et de la grammaire.Étant donné que ce livre s’adresse à un public possédant déjà une connaissance intermédiaire à avancée du néerlandais, aucune restriction particulière n’a été appliquée au vocabulaire utilisé dans l’input linguistique. Nous utilisons principalement des tournures de phrases utiles ainsi que des expressions tirées de la vie économique, et ce afin de répondre aux besoins d’un groupe cible qui utilise la langue en contexte professionnel et souhaite la parler le mieux possible.

Informations pratiques

– Les exercices précédés du symbole portent sur point grammatical spécifique et sont surtout intéressants pour des apprenants qui éprouvent toujours des problèmes avec cet aspect particulier. Dans la plupart des cas, ces exercices sont assez simples. Les exercices précédés du symbole , quant à eux, relèvent d’un niveau de difficulté assez élevé.

– Ce manuel s’adresse également aux apprenants en situation d’auto-apprentissage. C’est pourquoi il contient de nombreux exercices de type « fermé ». Toutefois, d’autres exemples, moins nombreux, illustrent comment la grammaire peut être utilisée dans des exercices de nature plus pratique (voir par exemple III.2, Exercice 4 et III.3, Exercice 4).

– Comme signalé précédemment, la dimension productive n’est pas le seul élément important dans ce manuel. L’input linguistique a également reçu une attention particulière. Toutefois, en cas de problème de vocabulaire, le lecteur est invité à consulter les sources de référence usuelles. L’objectif poursuivi est précisément qu’il se voit obligé de rechercher régulièrement des informations, par exemple lorsqu’il s’agit de compléter la partie manquante d’une expres-sion idiomatique. Ce manuel convient donc à des apprenants qui ne souhaitent pas simple-ment « consommer » la matière mais jouer un rôle actif et prendre des initiatives.

– Dans la mesure du possible, les exercices sont organisés selon une certaine chronologie. Par exemple, nous évitons de proposer des exercices nécessitant une application active fré-quente de l’inversion avant que ce chapitre n’ait été traité spécifiquement. Par contre, comme signalé précédemment, l’input linguistique contient des points grammaticaux qui n’ont pas encore été étudiés. Ce manuel s’adressant à un public cible non débutant, la chrono logie des exercices n’est toutefois pas toujours respectée. Ainsi, dans certains cas, les apprenants sont amenés à former des phrases où le verbe suit un autre élément que le sujet (inversion) ou se trouve dans une proposition subordonnée, alors que le chapitre consacré à l’ordre des mots n’a pas encore été abordé. Par ailleurs, les exercices consacrés à la formation des subordonnées relatives sont souvent plus difficiles que les exercices sui-vants où il s’agit de compléter un énoncé à l’aide d’un pronom, ainsi que les exercices

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 13204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 13 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 16: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

GRAMMAIRE DE L’ÉTUDIANT – exercices et corrigés

14

généraux sur les pronoms. Souvent, nous avons dû opérer un choix entre la progression de la table des matières et le degré de difficulté des points abordés dans chaque chapitre. Nous avons décidé de privilégier, autant que faire se peut, la clarté de l’ensemble et donc de respecter l’ordre de la table des matières de la Grammaire de l’étudiant.

– La présentation des points grammaticaux est quelque peu différente de l’approche utilisée dans la grammaire à laquelle ce manuel d’exercices se rapporte. Dans la grammaire, il était important d’être aussi exhaustif que possible et, dès lors, de répondre à des questions qui ne sont pas toujours pertinentes, mais qui sont fréquemment posées (par exemple, dans le cas de l’ordre des formes verbales en fin de phrase : hebben/zijn + participe passé = par-ticipe passé + hebben/zijn). Dans le livre d’exercices, nous avons fait une sélection et prin-cipalement mis l’accent sur des points grammaticaux qui posent problème en production et en compréhension. Par contre, nous n’accordons que peu d’attention aux points ne posant pas de difficultés à la plupart des apprenants de niveau avancé.

– À peu près la moitié des exercices est disponible sur un site internet accessible gratuite-ment via le code d’activation présent en page 2 de couverture. Le choix entre fournir des exercices en format « papier » et des exercices « en ligne » n’est pas lié au degré de diffi-culté ou à l’intérêt de l’exercice, mais est de nature technique. Par exemple, dans le cas des chapitres « Voegwoorden » (« Conjonctions ») et « Voorzetsels (« Prépositions »), de nom-breux exercices ont été repris sur le site, alors que c’est l’inverse dans le cas du chapitre « Woordvolgorde » (« Ordre des mots »). Les exercices en ligne ne sont donc pas un simple complément au livre mais, au contraire, constituent une partie essentielle de l’ensemble.

– Il va de soi qu’un livre d’exercices comme le nôtre ne peut pas être exhaustif. L’objectif prin-cipal est que, grâce aux exercices, l’apprenant prenne conscience de certaines tournures de phrases et fasse plus attention au néerlandais qui l’entoure (presse écrite, télévision, radio, internet). Ainsi, il reconnaîtra, nous l’espérons, certains mots et structures qui lui auraient échappé précédemment ou qu’il n’aurait pas compris. Nous espérons également que cette perception permettra une meilleure assimilation, appropriation et reproduction de la langue.

– Les corrigés des exercices peuvent être consultés en fin de manuel. – Le sommaire au début du manuel permet de choisir les exercices selon le sujet grammatical

abordé. Toutefois, plusieurs points interviennent simultanément dans la plupart des exer-cices. Le lecteur trouvera des informations complémentaires dans l’index en fin de volume.

Symboles :

facile

moyen à avancé

difficile

exercice à faire en classe

exercice à faire chez soi et à corriger en classe

14

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 14204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 14 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 17: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

15

1 Vocalen 17

2 Consonanten 20

3 Assimilatie 21

4 Klemtoon 21

5 Zinnen 22

UITSPRAAK

1

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 15204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 15 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 18: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

1 UITSPRAAK

16

Het belang van de uitspraak wordt maar al te vaak onderschat en kan daarom niet genoeg worden benadrukt. Uiteraard is een behoorlijke uitspraak belangrijk voor het vlot verloop van de communicatie, maar uitspraak bepaalt ook mede het beeld dat de luisteraar zich vormt van de spreker. Een correcte uitspraak is meer dan een ‘mooi kleedje’, een visitekaartje. Het is een blijvende streling voor het oor van de luisteraar, verdoezelt andere foutjes en laat een goede indruk na bij de toehoorder. Je dwingt er respect mee af. Foute uitspraak daarentegen kan zeer storend zijn. Daarbij komt dat het inoefenen van de klanken een relatief kleine inspanning vergt en snel beloond wordt, vergeleken met bijvoorbeeld het correct leren toe-passen van de grammaticale regels of het leren van woordenschat.Anderzijds zijn zinsaccent en prosodie, wat hier niet aan bod komt, ook uitermate belangrijk, misschien nog belangrijker dan de uitspraak van aparte klanken. Zinsaccent zou ons echter in een oefeningenboek van deze omvang te ver leiden. De leerder wordt aangeraden heel vaak aandachtig te luisteren en indien mogelijk zinnen te herhalen (van radio of tv).Uitspraak wordt best ingeoefend met iemand die continu je fouten kan verbeteren, maar let toch vooral op de volgende algemene richtlijnen:

– de eindklanken duidelijk en zelfs overdreven nadrukkelijk uitspreken (dat zwakt later eventueel wel af):

wordt, zegt, directrice, komt – hoewel lange klanken (gespannen vocalen) niet altijd echt ’langer zijn (de ‘ie’ in vies is niet

langer dan de ‘i’ in vis), kun je ze in het algemeen toch best overdreven lang uitspreken: zaal, mee, daar, de gouden raad (><rad) van tante Kaat (><kat)

– leer de diftongen correct uitspreken: uitspraak, tijd, reis, koud, gauwHieronder volgen woorden en zinnen die je beter onder begeleiding inoefent, maar het kan dus ook zonder. Het lijkt ons het beste om niet alle oefeningen in één keer te maken, maar klank per klank. Als je één klank automatisch correct kan uitspreken, kun je overgaan naar de volgende.

L’importance de la prononciation est bien trop souvent négligée et ne peut dès lors pas être suffisamment soulignée. Une prononciation convenable est bien entendu importante en vue d’une communication fluide, mais elle ne se limite pas à cela. Elle contribue également à la for-mation de l’image que l’auditeur se fait de son interlocuteur. Au-delà d’un « bel habit », d’une belle carte de visite, une prononciation de qualité constitue une véritable caresse pour l’oreille, permet à d’autres petites fautes de passer inaperçues et laisse une bonne impression chez l’au-diteur. Une bonne prononciation force le respect, alors qu’une prononciation erronée peut être particulièrement dérangeante. À cela s’ajoute le fait qu’en comparaison avec l’apprentissage de l’application correcte des règles grammaticales ou du vocabulaire, l’apprentissage des sons d’une langue étrangère demande relativement peu d’effort et se voit vite récompensé.D’autre part, l’accentuation de la phrase et la prosodie, qui ne sont pas traitées ici, sont éga-lement extrêmement importantes, peut-être même plus que la prononciation des différents sons. Intégrer l’accentuation de la phrase nous mènerait trop loin pour un manuel d’exercices tel que celui-ci. Nous conseillons à l’apprenant d’écouter très attentivement, et si possible de répéter, des énoncés entiers entendus à la radio ou à la télévision.

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 16204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 16 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 19: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

Vocalen

17

La meilleure façon d’acquérir une prononciation de qualité est de travailler avec quelqu’un qui corrige vos fautes en permanence. Lors de ce travail, veillez toutefois à respecter les consignes générales suivantes :

– prononcez clairement, voire même avec une emphase exagérée (qui diminuera éventuel-lement au fil du temps), les sons en position finale : wordt, zegt, directrice, komt

– bien que les sons longs (voyelles tendues) ne soient en réalité pas toujours plus longs (le « ie » de « vies » n’est pas plus long que le « i » de « vis »), mieux vaut quand même les prononcer de façon exagérément longue :zaal, mee, daarde gouden raad (>< rad) van tante Kaat (>< kat)

– apprenez à prononcer les diphtongues correctement :uitspraak, tijd, reis, koud, gauw

Voici quelques mots et phrases à l’aide desquels vous pouvez vous entraîner, de préférence avec l’aide d’un correcteur, bien que ceci ne soit pas obligatoire. Il est préférable, nous semble-t-il, de ne pas faire tous les exercices en une fois, mais plutôt de procéder son par son. Une fois que vous parvenez à prononcer automatiquement un son correctement, vous pouvez passer au suivant.

1 VOCALEN

Gr pp. 12-13

alaten latten / laat lat / schap schaap / mak maak / wan waan / ban baan / zal zaal / vaak vak / hard haard / mat maat / pal paal / zak zaak / samenvatten / zware vaten / handvatten / waar-achtig / allemaal / slachtoffer / waangedachte / mandaat / barbaar / cantate / slaapzak / haal-baar / aanval / aantal / pasmaat / langzaam / stad staat stadsstaat1. Dag manneke maan.2. Je mag die latten daar dan laten staan.3. Het graf van de graaf kan worden schoongemaakt.4. Zal jij de zaal schoonmaken?5. Ladderzat is hij met zijn voorhoofd tegen die lade gevallen.6. Hoe maak je die labrador mak?7. De vakbondsstaking gaat door op maandag.8. Heb je de maten van die matten genomen?9. Omdat die maaltijd je smaakt, hoef je nog niet te smakken!10. Zelfs met die slappe koffie zal ik de slaap niet vatten.11. Je kan nooit raden hoeveel ratten er in dat gat zaten?12. Wie gaat de schade van dat ongeval beramen?13. Laten we samen het gelag betalen.

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 17204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 17 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 20: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

1 UITSPRAAK

18

14. Wie gaat dat gat graven?15. Hij verkeert in de waan dat het niet om een wanbetaling gaat.16. De regering kan banen scheppen.17. Hij gaat zijn standplaats op de markt afstaan aan haar vader.18. Waar staat er een standbeeld van Karel Martel?19. Het regeringsakkoord is een afknapper.20. Napoleon werd verbannen naar Elba.21. Mannen toch, wat een prachtig maanlandschap.22. De houdbaarheidsdatum is vervallen.23. Dat is geen gaatje, dat is een groot gat.24. Als je binnenkomt, zeg je ‘Dag’, als je weggaat ‘Daag’.

eben been / gen geen / lef leef / met meet / tellen telen / veel vel / scheppen schepen / lek leek / veenbes / lenen lente /

1. In de lente leen ik je dat wel.2. Veel vel heeft die gebraden kip niet.3. Bij een lek moesten ze in de schepen soms het water uitscheppen.4. We zijn nu weer drie weken verder.5. Dat spelletje speel ik niet mee.6. Ik weet dat je graag wedt.7. Waar heeft hij die wetenschappelijke kennis verworven?8. Hij heeft hen daarheen gebracht.9. Ze weent elke dag, ik kan er maar niet aan wennen.10. Dek je maar toe met die deken.11. Weet je dat er zelfs mensen zijn die beleggen in belegen kaas?

ivis vies / spits spies / dit die / mis mier / pint pier / biergist / bierblik / spilindex / spier /

1. Hij biedt zijn lief een lift aan.2. Er zit een dikke brief in de brievenbus.3. Begin maar te bidden dat het bieden snel ophoudt.4. Ik zie het niet meer zitten.5. Zit hier toch niet zo te kniezen.

owordt woord / bon boon / dof doof / lot loot / mot moot / pot poot / voorschot / zomerzon / opsporen / rooklokaal / ronddolen / rookwolk

1. Het schoolkoor zong zo mooi.2. Wat een grote grot!3. Die pot heeft 4 poten.4. Door dat hangslot is de poort toch nog gesloten.

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 18204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 18 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 21: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

Vocalen

19

5. Hij heeft geschoten maar niemand heeft het schot gehoord.6. Zijn zoon is het zonnetje in huis.7. Is er een prikbord aan boord van de boot?8. Ik wil hem die verrassing bezorgen tegen overmorgen, maar dat is niet haalbaar.9. Het grote voordeel was het uitstel van die vordering.10. Stel je voor, hij vroeg verlof omdat hij zich verlooft!

ulus / bus / mus muur / punt puur / busuren / geluksduur / knutseluurtje / vuur blussen

1. Stopt er in uw buurt een bus?2. Voor een dun blaadje bladgoud is dat wel duur.3. Mijn zus keek dus maar zuur want het was te duur.4. Er hangt hier een muffe geur tussen die muren.5. Ze heeft een dure jurk gehuurd.6. Was de badstad Bath geen kuuroord aan de Engelse kust?7. Ken jij het telefoonnummer van de buren uit het hoofd?8. Ze hebben er samen urenlang aan zitten prutsen.

doffe - eeen / eerlijk / werkelijk / ongelooflijk / waardig / geduldig /

eindklank - e ( Gr p. 13)eurozone / directrice / grote behoefte / economische zwakte /wachtte / raadde / meldde / antwoorddeten eerste … ten tweede / betreffende

In feite zou de directrice meer controle moeten uitoefenen.

diftongen ( Gr p. 13)uiterst / huis / gelaatsuitdrukking /gauw / blauw / koud / zouschijnhuwelijk / blijven

1. Gaat u ook naar IJmuiden, mevrouw?2. Wou jij mij in dat oude huis laten blijven?3. Hij houdt van zijn reisduiven.4. Hij wou buiten blijven.5. Zou het in de tuin te koud zijn?

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 19204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 19 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 22: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

1 UITSPRAAK

20

2 CONSONANTEN

Gr pp. 13-16

Eindklank en beginklank ( Gr pp. 14-15)hart = hard

1. Mijn jaszak is kapot.2. Hij gaat elke avond laat naar bed.3. Ik heb gehoord dat hij wordt benoemd.4. Als hij niet komt, wordt hij ook niet betaald.5. Staat die klank in dat woord?

Overige consonanten ( Gr pp. 14-16)k, ch, sch, h, g, en ngschaar / doorschakelen / lichtschakelaar / schade>< economisch / automatisch / kritisch / juridisch / tactisch

1. Dat schaap moet hoognodig geschoren worden.2. Doe dat zachtjes.3. Het ga je goed, leef vooral gezond!4. Hoe heet hij nu weer?5. Heidi houdt haar handen hoog.6. Hij hoort haar gulle lach graag door het hele huis schallen.7. Hij is het gehakt gaan halen bij de slager op de hoek.8. Hij lag mij daar vierkant uit te lachen.9. Ik mag dat nog niet zeggen.10. De koning heeft de hele regering ontvangen.11. De vergadering is uitgesteld.

wwaarde landgenoten…

1. Wat voor weer mogen we woensdag verwachten?2. Bij winderig weer willen wij niet weerkeren.

l

1. Die ballen vallen altijd allemaal in dat gat.2. Hij heeft dat helemaal alleen opgelost.3. In welk land leeft de luiaard?

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 20204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 20 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 23: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

Klemtoon

21

3 ASSIMI LATIE

Gr p. 16

Lees de volgende zinnen luidop.1. Ik zie niets.2. Tot ziens.3. Dat is zeker.4. Ik geef niet om haar.5. Ik ga graag mee.6. Ik voel vlinders in mijn buik.7. Ik doe daar niet aan mee.8. Hij speelt de pannen van het dak.9. Ik begin daar niet eens aan.10. Dat is mijn zakdoek.11. Hij komt van een uitzendbureau.12. Heb je die nota al ontvangen?13. Ik heb veertig vrienden en zij vijfenveertig.14. Hij is tussen de zestig en zeventig jaar oud.

4 KLEMTOON

Gr p. 16

Lees de volgende woorden luidop en duid aan waar het accent ligt.1. personeelsvergadering 2. vergaderruimte 3. economie 4. economisch 5. ingenieur 6. handels-ingenieur 7. tafeldame 8. onwaarschijnlijk 9. ongelooflijk 10. resultatenanalyse 11. koersschom-melingen 12.  beursgenoteerd 13.  programma 14.  vertaalprogramma 15.  onkostennota 16. avontuurlijk 17. alternatief 18. tegenpartijen 19. regering 20.  verslag 21. sociale uitkeringen 22. notariskosten 23. inflatiecijfer 24. opmerken 25. alfabetische 26. rangschikking 27. doorstu-ren 28. voortdurend 29. wereldtentoonstelling 30. voordeur 31. luchtvervuiling 32. encyclope-die 33.  kolibrie 34.  politie 35.  politiek 36.  belastingaangifte 37.  chocola 38.  onoverkomelijk 39.  tweejaarlijks 40.  afmetingen 41.  aanpassingsver mogen 42.  alibi 43.  media 44.  hoeveelheid 45. zekerheid

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 21204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 21 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 24: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

1 UITSPRAAK

22

5 ZINNEN

Lees de volgende zinnen luidop.1. Laat maar, die oude man is al jaren potdoof.2. Kun je nu eerst nog vlug die muggen op de muur doodmeppen?3. Kan je voor vanavond het zilveren bestek uit de kast halen?4. “Wacht maar, ik ga jullie wel pakken”, lachte de boze wolf gemeen en de opgejaagde big-

getjes vergingen van angst.5. Door de zware regenval gingen de ruitenwissers onophoudelijk heen en weer.6. Zo’n schandaal steken ze natuurlijk snel in de doofpot.7. Zus gaf vlug een kus aan onze buurjongen.8. Hoe wordt dat woord alweer gespeld?9. Gelieve je onmiddellijk tot de dienstdoende officier te richten.10. Mijn zoon zat in volle zon een kruiswoordraadsel in te vullen.11. Betekent “de vergadering is uitgelopen?” dat ze langer heeft geduurd dan verwacht?12. Zijn aanpassingsvermogen mag je niet verbazen.13. Schalkse ruiters schaakten de makke maagden.14. Die paal staat pal in het midden van de straat.

! Op de website  demo.acapela- group.com  kun je ook naar Nederlandse woorden luisteren. Tik een woord in en luister naar de uitspraak (Nederlands of Vlaams).

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 22204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 22 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 25: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

23

SPELLING

2

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 23204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 23 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 26: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

GRAMMAIRE DE L’ÉTUDIANT – exercices et corrigés

24

Net zoals bij uitspraak het belang van luistervaardigheid niet mag worden onderkend, is bij spelling heel veel lezen het allerbelangrijkste.Spelling wordt hier niet apart behandeld, de belangrijkste spellingsregels moeten toch regel-matig worden toegepast in andere behandelde hoofdstukken (werkwoord, meervoud substan-tieven, adjectief, enz.).Hier volgt slechts een oefening op veel gebruikte afkortingen. Het wordt afgeraden die zelf te gebruiken, maar ze kunnen wel belangrijk zijn voor het begrip van een tekst.

Si l’on ne peut nier l’importance de l’audition pour l’apprentissage d’une prononciation cor-recte, l’essentiel, dans le cas de l’apprentissage de l’orthographe, est de lire beaucoup.L’orthographe ne fait pas l’objet d’un exposé spécifique. Les règles principales doivent toute-fois être appliquées régulièrement dans d’autres chapitres (conjugaison, pluriel des substan-tifs, adjectifs, etc.).Nous ne proposons ci-dessous qu’un exercice sur des abréviations courantes. Nous en déconseillons l’usage, mais elles peuvent être utiles à la bonne compréhension d’un texte.

AfkortingenVervang de gebruikte afkortingen door het voluit geschreven woord of woorden.

1. a.s. De bijeenkomst vindt plaats vrijdag a.s., in het hoofdgebouw.2. a.h.w. De opdrachtgestuurde aanpak is bovendien geïntegreerd in een groeps-

dynamiek waarbij de studenten, die a.h.w. als onderzoekers fungeren, elkaar beoordelen.

3. a.h.v. U kunt a.h.v. bijgevoegd lesmateriaal uw kennis verdiepen.4. a.u.b. Indien u geen foto ziet, klik dan a.u.b. op onderstaande link.5. bijl. Ook andere auteurs hebben hierover gepubliceerd (zie bijl.).6. bijv. (=bv.) Bepaalde leerstof is slechts voor gevorderden (bijv. de laatste drie oefe-

ningen).7. blz. U kunt die informatie vinden op blz. 16.8. ca. Dit is een portret van de hertog van Bourgondië, ca. 1450.9. d.i. Na consumptie van sterke drank is de alcoholemie (d.i. het alcoholge-

halte in het bloed) hoger dan na het drinken van eenzelfde hoeveelheid bier.

10. d.m.v. Het saldo van de aankoopprijs zal terugbetaald worden d.m.v. vaste jaar-lijkse bedragen.

11. d.w.z. Een goede mondhygiëne, d.w.z. een schoon gebit en gezond tandvlees, is belangrijk voor de gezondheid in het algemeen.

12. e.a. Een volledige metamorfose is dan het geval bij mier, vlieg, vlinder, bij e.a.13. e.d. Deze winkel verkoopt potten, pannen, bestek, serviezen e.d.14. enz. Onder leestekens verstaan we komma, punt, puntkomma, uitroepteken enz.15. e.v. U kunt dit o.a. in het tweede hoofdstuk vinden (blz.16 e.v.).16. i.p.v. Kandidaat- kopers kunnen ook eerst enige tijd huren i.p.v. onmiddellijk

te kopen.

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 24204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 24 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 27: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

Spelling

25

17. i.v.m. Ik zou u i.v.m. ons onderhoud van gisteren nog het volgende willen mededelen.

18. jl. Dat werd februari jl. overal in de pers bekend gemaakt.19. ll. Op 3 februari ll. is de discussiegroep voor de eerste keer bijeen gekomen.20. m.a.w. Dit kan het geval zijn als de werkelijke bevallingsdatum niet samenvalt

met de vermoedelijke bevallingsdatum, m.a.w. als het kind te vroeg gebo-ren is.

21. m.b.t. Tijdens deze discussiegroepen leren studenten om kennis m.b.t. genees-middelen en aandoeningen te integreren en geïntegreerd te gebruiken.

22. m.i. U hebt deze uitleg m.i. zeer goed begrepen.23. m.m.v. Dit project werd tot stand gebracht m.m.v. deskundigen uit het buiten-

land.24. m.n. Hij werd bijgestaan door bekende experts, m.n. G. Dont en J. Spijker.25. mvg mvg, de hoofdredacteur. (slotgroet in brief of mail)26. n.a.v. Ik schrijf u n.a.v. uw advertentie in de Koopjeskrant.27. n.o.t.k. T.k. twee jaar oude sportfiets, zelf afhalen. Prijs n.o.t.k.28. p.o.t.k. Twee jaar oude sportfiets wordt te koop aangeboden (p.o.t.k.)29. nl. Hij heeft twee hobby’s, nl. bridge en golf.30. o.a. Er staan nog meer fouten in (o.a. in de inleiding).31. o.i Er werden o.i. geen grondige argumenten aangevoerd.32. o.i.v. Als ook de andere bedrijfstakken o.i.v. de nieuwe economie productie-

ver worden, zal ook daar nieuwe werkgelegenheid ontstaan33. o.l.v. Dit werd uitgevoerd door het Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v.

Gus Prater.34. o.m. Er is o.m. een computerzaal, een vergaderruimte en een eetruimte.35. p.  …. (zie p. 33)36. pp. …. (zie pp. 33-34)37. n.v.d.r. (de spreker heeft het hier over zijn broer; n.v.d.r.)38. t.a.v. Hij kon dit niet maken t.a.v. zijn familieleden.39. t.a.v. Dit rondschrijven is bedoeld t.a.v. alle parkeerplaatsgebruikers.40. t.g.v. U wordt allen uitgenodigd op een feestje t.g.v. mijn verjaardag.41. t.g.v. Heel wat mensen zijn in de kliniek opgenomen t.g.v. een mysterieuze

infectieziekte.42. t.h. T.h. appartement in de Brederostraat, 900 euro p/m.43. t.k. T.k. twee jaar oude sportfiets, zelf afhalen. Prijs n.o.t.k.44. t.k.gevr. T.k.gevr. tweedehands zeilboot aan een schappelijke prijs.45. t.o.v. De prijs dit jaar verschilt enorm t.o.v. de prijs van vorig jaar.46. t.o.v. Zij is t.o.v. van u meteen ook de enige verantwoordelijke voor het wel-

slagen van uw projecten.47. t.w. Er bestaan 3 primaire kleuren, t.w. rood, geel en blauw.48. t.w.v. Er werd een lading drugs gevonden t.w.v. een half miljoen euro.49. t/m Wij zijn gesloten t/m vrijdag 13 februari.

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 25204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 25 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 28: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

GRAMMAIRE DE L’ÉTUDIANT – exercices et corrigés

26

50. v.l.n.r. Hier ziet u een foto uit die tijd (v.l.n.r.: Jan, zijn oudste broer, de jongste zus en Anneke)

51. v.r.n.l. Hier ziet u een foto uit die tijd (v.r.n.l.: Anneke, de jongste zus, de oudste broer en Jan)

52. vb. …. (vb. blz. 36)53. verg. …. (verg. op blz. 2)54. vert. …. (vert. Dr P. Heine)55. vgl. (vgl. paragraaf 6)56. vzw Een vzw bestaat uit ten minste drie personen en streeft naar de verwe-

zenlijking van een doelstelling zonder de bedoeling daarbij winst te maken.

57. zgn. De Liga voor Mensenrechten heeft een verzoek ingediend tot schorsing van het zgn. ‘Boerkaverbod’.

58. z.o.z. Hoezo, je hebt de rest van de informatie opde achterkant niet gelezen? Heb je dan niet gezien dat er onderaan de bladzijde z.o.z. stond?

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 26204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 26 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 29: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

27

1 OTT (onvoltooid tegenwoordige tijd, présent) 28

2 OVT (onvoltooid verleden tijd, imparfait) 28

3 VTT (voltooid tegenwoordige tijd, perfectum, passé composé) 30

4 VVT (voltooid verleden tijd, plus- que- parfait) 31

5 Onvoltooide en voltooide tijden 33

6 Scheidbare en onscheidbare werkwoorden 34

7 Modale hulpwerkwoorden 39

8 Infinitief 40

9 Imperatief 42

10 Samenvattende oefeningen 43

HET WERKWOORD

3 HET

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 27204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 27 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 30: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

3 HET WERKWOORD

28

Er worden in dit boek nog vrij veel oefeningen op de werkwoordsvorm aangeboden omdat ook gevorderde leerders daar nog vaak fouten tegen maken. Wie de hoofdtijden en de spel-ling echter beheerst, kan deze oefeningen uiteraard overslaan en kan eventueel als test een overzichtsoefening maken.

Ce manuel propose un nombre assez important d’exercices sur les formes verbales, ce point de grammaire occasionnant souvent des erreurs chez les apprenants du néerlandais, même de niveau avancé. Le lecteur qui maîtrise déjà la formation des temps et l’orthographe pourra toute-fois faire l’impasse sur ces exercices ou se limiter à un exercice récapitulatif en guise de test.

1 OTT (ONVOLTOOID TEGENWOORDIGE TIJD, PRÉSENT)

Oef 1: Congruentie tussen subject en werkwoordVul is of zijn in (voor een ruimere vertaling van het Franse ‘il y a’, zie oefeningen bij de werk-woorden van positie, p. 173 e.v.). On line.

Oef 2: wegvallen van - t bij inversie ( Gr p. 28) en - d of - dt ( Gr p. 29)Vul de correcte vorm van het werkwoord in.spelling: d en dt, pp. 20-21 / e en ee; u en uu, p. 29 / vrees – vrezen, p. 29 / leef – leven, p. 33 en p. 35 / sta – staan, p. 30. On line.

2 OVT (ONVOLTOOID VERLEDEN TIJD, IMPAR FAIT)

Oef 1: zwak +te en +de (dd; tt) ( Gr p. 32) + spelling. On line.

Vul de onvoltooid verleden tijd van het werkwoord in.

Oef 2: zwak ( Gr pp. 32-33) en sterk ( Gr pp. 44-53)

Vul de onvoltooid verleden tijd van het werkwoord in.Toen Jorrit (1)_______________ (worden) geboren, (2)_______________ (lijken) hij niet te verschillen van andere pasgeboren baby’s. Hij (3)_______________ (wegen) iets meer dan drie kilo, (4)_______________ (meten) 50 cm en (5)_______________(huilen) bij het eerste billen-geklets. Hij (6)_______________ _______________ (opgroeien) in een liefdevolle omgeving,

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 28204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 28 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 31: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

OVT (onvoltooid verleden tijd, imparfait)

29

zijn moeder (7)_______________ (aanbidden) hem. Ze (8)_______________ (vinden) hem de mooiste en de slimste van alle peuters, maar in haar hart (9)_______________ (weten) ze wel dat alle moeders dat denken over hun eigen kroost. Ook bij de kinderopvang (10)_______________ (zingen) de verzorgsters de lofzang van de kleine jongen: hij (11)_______________ (eten) en (12)_______________ (drinken) zonder problemen, (13)_______________ (spreken) eerder dan de andere kinderen, (14)_______________ (klagen) zelden en (15)_______________ ( spelen) lief met de andere kinderen. Wel (16)_______________ (slapen) hij heel weinig.Pas in de kleuterklas (17)_______________ (vallen) het echt op dat de jongen ver voor (18)_______________ (staan) op zijn klasgenootjes. Directeur en leraars (19)_______________ (besluiten) dat hij een jaartje (20)_______________ (mogen) overslaan, maar al snel (21)_______________ (blijken) dat hij zich ook dan nog snel (22)_______________ (vervelen).In het eerste leerjaar (23)___________________ (rekenen) en (24)___________________ (vermenigvuldigen) hij als de beste. Nooit (25)____________________(overhoren) zijn moe-der hem, hij (26)_____________________ (begrijpen) alles al in de klas en (27)_____________________ (maken) zijn huiswerk terwijl de anderen nog aan hun klastaak (28)_____________________ (schrijven).Hij (29)_____________________ (vliegen) als het ware door zijn schoolloopbaan, (30)_____________________ (slaan) twee keer een jaar over en (31)_____________________ (belanden) uiteindelijk op 15- jarige leeftijd op de universiteit waar hij voor ingenieur (32)_____________________ (studeren).Hij (33)_____________________ (slagen) met glans.

Oef 3: zwak ( Gr pp. 32-33) en sterk ( Gr pp. 44-53)

Vul de onvoltooid verleden tijd van het werkwoord in. On line.

Oef 4: OVT + plaats van werkwoord (inversie + bijzin: omdat, want, terwijl, hoewel, …)

Vrije oefening (wordt gecorrigeerd door een leraar).Vertel hoe de mensen (rijk en arm) vroeger geleden leefden en maak daarbij eventueel gebruik van gegeven woorden.

Oef 5: OVT en zou/zouden; irrealis of niet- werkelijkheid en onvervulde wens ( Gr p. 42 en p. 180)

Zet de werkwoorden tussen haakjes in de OVT (of zou(den + V) en op de juiste plaats.

1. als ik geld, ik een kasteel met veel grond. (hebben) (kopen)2. als ik niet zo ver, ik niet op kot. (wonen) (gaan)3. ik hem maar geloven! (kunnen)4. als ik, ik hem wel. (kunnen) (helpen)5. je maar de waarheid! (spreken)6. als ik waar hij, ik het je toch niet. (weten) (zijn) (vragen)7. hij maar harder, dan hij kans op slagen. (werken) (hebben)8. als ik jou, ik het onmiddellijk. (zijn) (aanvaarden)9. als ik zo een aanbod, ik onmiddellijk. (krijgen) (toehappen)

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 29204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 29 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 32: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

3 HET WERKWOORD

30

3 VTT (VOLTOOID TEGENWOORDIGE TIJD, PER FEC TUM, PASSÉ COMPOSÉ)

Oef 1: zwak ( Gr pp. 32-33)

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord in. On line.

Oef 2: zwak ( Gr pp. 32-33)en sterk ( Gr pp. 44-53)+ spelling

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord in. On line.

Oef 3: vorming ( Gr p. 34) en hebben of zijn ( Gr pp. 36-39); wegvallen van - t bij inversie ( Gr p. 28)

Vul een voltooid tegenwoordige tijd in.

1. Wat _______________ jij erg _______________ zeg, nu jij voor dat magistraatsexamen ________________ ________________ (veranderen) (slagen).

2. Ik _______________ werkelijk overal _______________, maar die documenten _______________ spoorloos _______________. (zoeken) (verdwijnen)

3. Het is te laat om de collega’s nog een briefing te geven, ze _______________ al _______________. (vertrekken)

4. _______________ die film nu eindelijk al _______________? (beginnen)5. Denk je dat ik me in hem _______________ _______________? (zich vergissen)6. De laatste drie jaar _______________ mijn salaris niet meer _______________. (stijgen)7. Wanneer _______________ hij vanochtend de deur uit _______________? (gaan)8. Die dokter _______________ me goed _______________, ik _______________ helemaal

_______________. (helpen) (genezen)9. Ik _______________ mijn boek _______________, kan ik bij jou meekijken? (vergeten)10. Sinds wanneer _______________ jij _______________? (verhuizen)11. Ik geloof dat hij vorig jaar _______________ _______________? (trouwen)12. Maak je maar geen zorgen, hij _______________ al vaak in Brussel _______________.

(rijden)13. Wat _______________ jij nu _______________ aan die oefening? (veranderen)14. Een arts uit de Verenigde Staten _______________ hem _______________. (genezen)15. Ik _____________ _________________ te vragen wanneer hij nu komt. (vergeten)16. De laatste beursberichten melden dat het aandeel sterk ______________

________________. (dalen)17. Ik _______________ alle kleren nog _______________ en ik _______________ de auto

al _______________. Klaar om te vertrekken dus! (wassen) (laden)18. Waar _______________ hij met die auto naartoe _______________? (rijden)

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 30204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 30 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 33: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

VVT (voltooid verleden tijd, plus- que- parfait)

31

19. Jij _______________ nogal _______________ sinds ik je de laatste keer _________ _______________! (groeien) (zien)

20. Ik vraag me af waar die koffie _______________ _______________ die je me _______________ _______________? (blijven) (beloven)

21. Het _______________ hem jammer genoeg niet _______________. (lukken)22. Zijn kans op succes _______________ daarmee mooi _______________. (stijgen)23. Sara _______________ dit jaar _______________ met grote onderscheiding. (slagen)24. Zijn moeder _______________ hem vaak _______________. (slaan)25. Je _______________ die opdracht niet goed_______________. (bekijken)26. Ik _______________ nooit _______________ dat hij nog een broer heeft. (weten)27. Nog een uurtje of twee _______________ ik er _______________. (blijven)28. Mina _______________ me ertoe _______________. (dwingen)29. Na zijn zestiende _______________ hij niet meer _______________. (groeien)30. Vader _______________ helemaal tot aan dat eiland _______________, straf, hé! (zwem-

men)31. Hij _______________ niet veel meer aan dat rapport _______________. (veranderen)

Oef 4: VTT + plaats van werkwoord (inversie)

Vrije oefening (wordt gecorrigeerd door een leraar).Beschrijf wat je vorige week, van maandag tot zondag, hebt gedaan. Gebruik daarbij woorden die worden gegeven zoals: opstaan, vergadering, ’s avonds, film, ontbijten, bijeenkomst, …

4 VVT (VOLTOOID VERLEDEN TIJD, PLUS- QUE- PAR FAIT)

Oef 1: VVT en zou/zouden; irrealis of niet- werkelijkheid en onvervulde wens ( Gr p. 42 en p. 180)

Zet de werkwoorden tussen haakjes in de VVT (of zou(den) + V) en op de juiste plaats.Voorbeeld: ik maar, dan dat alles niet. (blijven) (gebeuren)� Was ik maar gebleven, dan was dat alles niet gebeurd (zou dat alles niet gebeurd zijn).

1. hij dat maar niet, dan alles al. (zeggen) (vergeten)2. als hij gelijk, ik hier nu niet. (hebben) (zitten)3. ik maar op de hoogte, dan het helemaal anders. (zijn) (lopen)4. als ik in jouw plaats, ik hem geen gelijk.(zijn) (geven)5. hij maar, dan dat ongeluk niet. (luisteren) (gebeuren)6. als wij dat, we zijn voorstel niet. (geloven) (verwerpen)7. ze de trein, dan ze op tijd. (nemen) (zijn)

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 31204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 31 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 34: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

3 HET WERKWOORD

32

8. ik het wel, als ik 100% zeker. (zeggen) (zijn)9. als ik het zelf, het beter. (doen) (uitvoeren)10. als ik toen de leiding, dat niet waar. (nemen) (zijn)11. hij me maar, dan hij nu niet bankroet. (geloven) (zijn)12. ze maar niet ziek, dan ze niet thuis. (zijn) (zijn)13. hij maar naar ons, dan hij nu niet al zijn geld kwijt. (luisteren) (zijn)14. als ik in jouw plaats, dan ik niet. (zijn) (toegeven)15. als ik toen geld, ik het allemaal aan reizen. (hebben) (uitgeven)16. ik je maar! (kunnen) (helpen)

Oef 2: VVT en zou/zouden; irrealis of niet- werkelijkheid en onvervulde wens ( Gr p. 42 en p. 180)

Zet de werkwoorden tussen haakjes in de VVT (of zou(den) +  V) en op de juiste plaats. Herschrijf de zin want er zijn geen spaties gelaten.Voorbeeld: als de studenten wat harder (werken), ze meer (leren).� Als de studenten wat harder hadden gewerkt (gewerkt hadden) (gewerkt zouden hebben, zouden hebben gewerkt, zouden gewerkt hebben), hadden ze meer geleerd (zouden ze meer geleerd hebben, hebben geleerd)

1. je maar naar mij (luisteren), dan je nu niet in de problemen (zitten).2. als je toen in die aandelen (beleggen), dan je een fortuin (winnen).3. als we zijn voorstel (aanvaarden), dan we nu veel verlies (lijden).4. ach, ik maar bij moeder thuis (blijven), ach ik maar met jou niet (meegaan)…5. jij toen maar wat harder (werken), dan ik je nu niet (moeten ontslaan).6. als dat waar (zijn), ik hier nu niet voor jou (staan).7. ik er maar niets over (zeggen), dan hij het nooit (weten).8. als ik er niet (zijn), dan hij nog steeds bij zijn ouders (wonen).9. ik dat verslag zelf wel (schrijven), als ik het (kunnen).10. als die vluchteling papieren (hebben), ze hem nooit onmiddellijk het land uit (zetten).11. als de koersen niet zo snel (dalen), ik nog tijdig (kunnen verkopen).12. je mij daarop (wijzen), dan ik me daar nu niet mee bezig te (hoeven houden).13. als hij wat meer lef (hebben), dan hij zich niet zo (laten doen).14. als ik jou (zijn), dan ik erover (zwijgen).15. als ze thuis (blijven), ze zich (vervelen).16. als ik toen (weten) dat ik dat geld zo snel nodig (hebben), dan ik die aandelen niet (kopen).17. ik maar een kind van rijke ouders (zijn), dan ik nu niet zo hard (hoeven werken).

Oef 3: VVT en zou/zouden; irrealis of niet- werkelijkheid en onvervulde wens ( Gr p. 42 en p. 180)

Vrije oefening (wordt gecorrigeerd door een leraar).Beschrijf een situatie die anders gelopen is dan gewenst. Bijvoorbeeld: “Als de EU strengere toe-tredingsvoorwaarden had opgelegd en een strictere controle had uitgeoefend, dan zou …”.

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 32204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 32 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 35: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

Onvoltooide en voltooide tijden

33

5 ONVOLTOOIDE EN VOLTOOIDE TIJDEN

Oef 1: OVT ( Gr pp. 32-33) of VVT ( Gr p. 42)

Vul een werkwoord in in de correcte vorm (OVT of VVT). Voor deze oefening is een basisken-nis van de plaats van het werkwoord in de zin vereist.

Op de dag dat Lara zeven jaar (1. worden), ze van haar vader het geschenk (2. krijgen) dat ze zich al jaren in stilte (3. wensen): een gloednieuwe fiets. Och, daar ze zo lang op (4.  wachten). Elke avond ze in stilte voor een prachtige rode fiets (5. bidden) en nu hij daar voor haar ogen (6. staan). Ze het eigenlijk niet meer (7. durven) (8. hopen) want haar ouders het haar ook nooit (9. beloven). Wat hij er toch mooi (10. uitzien). Hij zo hard (11. blinken) dat het pijn aan de ogen (12. doen). ‘Kom. Spring erop’, (13.  roepen) vader nu bijna ongeduldig. Ze hem echter bijna niet (14. durven) (15. aanraken) maar al snel ze die terughoudendheid (16. verliezen) en enthousiast ze er op (17. springen). Ze er ook onmiddellijk weer af (18. vallen) waardoor ze zich erg pijn (19.  doen). Dat ze niet (20.  verwachten). Ze (21.  denken) dat fietsen niet moeilijk (22. zullen) (23. zijn). Ze een beetje beteuterd (24. kijken). Daarop haar vader haar naar het park (25.  meenemen). Daar Lara meer plaats om het te leren (26.  zullen) (27.  hebben), zo hij (28.  denken). En ja hoor, al heel snel ze (29. begrijpen) hoe het (30. moeten) en ze door het park (31. fietsten) alsof ze haar hele leven niets anders (32. doen). Plots ze zelfs een applaus van de mensen (33.  krijgen). Zo’n fantastische verjaardag ze nog nooit (34. beleven). Het leven haar (35. toelachen). Oh, wat ze toch van alles en iedereen (36. houden)! 

Oef 2: OVT, VTT of VVT: vorming + gebruik ( Gr pp. 39-42) +  scheidbare werk-woorden ( Gr p. 54)

Vul de gepaste werkwoordsvorm in en zet die op de juiste plaats in de zin. Voor deze oefening is een basiskennis van de plaats van het werkwoord in de zin vereist.Dialoog tussen An en Piet:

– Zeg, jij al (1. horen) wat er eergisteren in Guatemala (2. gebeuren)? – Neen, ik gisteren de krant niet (3. lezen). Het de hele dag (4. sneeuwen) en ik het huis niet

uit (5. gaan). – Er vulkaan (6. uitbarsten). In de krant van gisteren er een heel interessant artikel over

vulkanen in het algemeen (7.  staan). Je het echt (8.  zullen) (9.  moeten) (10.  lezen). Maar geen nood, ik het niet (11. weggooien), ik het voor je (12. uitknippen) omdat ik wel weet dat jij bij sneeuw geen voet buiten meer zet sinds je vorig jaar je been (13. breken).

– Tof dat je aan me (14. denken) en het artikel (15. behouden). In welke krant je (16. vinden)? – De Standaard. – Je weet toch dat ik al in Guatemala (17. zijn)? – Ja natuurlijk, precies daarom ik aan jou (18. denken). Het een toffe reis (19. zijn)?

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 33204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 33 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 36: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

3 HET WERKWOORD

34

– Prachtig. En het land toen nochtans in volle burgeroorlog (20.  zijn). Dat het voordeel (21.  hebben) dat er toen niet veel toeristen (22.  zijn). Toen we Tikal (23.  bezoeken), we daar helemaal alleen (24. zitten) in het hotel. Ook op de site zelf er geen andere toe-risten te zien (25. zijn). We prachtige foto’s (26. kunnen) (27. nemen). Je ze al (28. zien)?

– Neen, maar dat ik wel (29. zullen) (30. willen). Ik niet zo veel als jij (31. reizen) omdat ik nooit geld (32. hebben). Ik me echter wel altijd voor andere landen en culturen (33. inte-resseren) al ik nooit buiten Europa (34. zijn). Ik dan wel niet naar die exotische bestem-mingen (35.  gaan), maar ik er wel van (36.  dromen) en mijn fantasie de vrije loop (37.  laten). Maar zeg eens, over Guatemala, jullie dan geen schrik (38. hebben) als jullie daar midden in een burgeroorlog (39. zitten)?

– Niet echt nee, we jong, roekeloos en vooral naïef (40. zijn). Eén keer echter we toch met onze beide voeten op de grond (41. belanden). We met twee Duitse meisjes (42. kennis maken) en we een tijdje samen met hen (43.  optrekken) tot onze wegen zich (44.  scheiden). Een week later we in de krant (45. lezen) dat twee toeristes per ongeluk (46. doodschieten). Het zonder enige twijfel om dezelfde twee meisjes (47. gaan). Blijkbaar ze op het dak van een hotelletje (48. hebben) (49. liggen) (50. zonnen) en ze daar geraakt door kogels (51. raken) die voor guerrillastrijders (52. bedoelen). Vanaf dan we toch altijd voorzichtiger (53. zijn), maar we daarna toch nog het één en ander (54. meemaken), te lang om te vertellen.

– Ok, dan kun je die spannende verhalen vertellen als ik naar je foto’s kom kijken. – (55. afspreken)

6 SCHEID BARE EN ONSCHEID BARE WERKWOORDEN

Oef 1, 1a: plaats van het scheidbaar partikel ( Gr p. 59)

Zet het werkwoord tussen haakjes in de OTT.Voorbeeld: de sollicitant dat examen vandaag of was het morgen (afleggen)?� Legt de sollicitant dat examen vandaag af of was het morgen?

1. wat die vernieuwing (inhouden)? Ik kom niet graag voor verrassingen te staan.2. dat plan nu nog eens want het is voor mij nog steeds niet duidelijk (uitleggen).3. je jas want volgens de weersvoorspellingen gaat het regenen (aandoen).4. daar nu eens mee (ophouden), het is genoeg geweest.5. de televisie eens (aanzetten), er komt een interessant programma.6. je vader je nu (inschrijven), of doe je dat toch liever zelf?7. waarom jij nu klacht (indienen)?8. die deur eens, alstublieft, ik heb mijn handen vol (openhouden).9. alvast maar (instappen). We vertrekken zo dadelijk.10. hij dat overnamebod toch niet, hoop ik (afslaan).11. maar, ik zal je de weg wijzen (meekomen).

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 34204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 34 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 37: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

Scheidbare en onscheidbare werkwoorden

35

12. die orders zonder dralen, anders zou het wel eens te laat kunnen zijn (uitvoeren).13. je verwarming nog (aanstaan)? Het is hier veel te warm.14. of het zal lukken? Dat ervan, zoveel factoren spelen een rol (afhangen).15. u maar, u vindt het kantoor aan het einde van de gang (doorlopen).16. hier de gegevens en wij zorgen voor de rest (invullen).17. dit is geen directe lijn, maar ik u, mijnheer (doorverbinden).18. dat slecht smakend medicijn maar snel (doorspoelen).19. je hoed, dan zie je eruit als een echte artiest (opzetten).20. eens, wat een mooie tekening (aankijken).21. nu toch eens voor je wat zegt (nadenken).

Oef 1a: plaats van het scheidbaar partikel ( Gr p. 59)

1. hij een bestek, maar zijn prijzen liggen vaak aan de hoge kant (opmaken).2. ik al mijn verplichtingen, maar jij niet (nakomen).3. eerst je bord, anders komt er geen dessert (leegeten).4. daar nu maar niet over, het sop is de kool niet waard (inzitten).5. het eens, ik luister (voorlezen).6. die gsm of ik hem, dit is een examen! (wegstoppen, aanslaan).7. die jas maar, hij staat je goed (aanhouden).8. dat eens voor mij, waar dat nu in grote lijnen op (samenvatten, neerkomen op)?9. waarom hij zijn telefoon niet, denk je (opnemen)?10. je maakt geen schijn van kans om te slagen, dat nu maar eens van mij (aannemen).11. wanneer de directeur van zijn lunch (terugkomen)?12. door de stijging van de dollar de benzine weer eens (opslaan).13. hoeveel geld er nog als we alle onkosten hebben afgetrokken (overschieten)?

Oef 2, 2a, 2b, 2c, 2d, 2e: (on)scheidbaar ( Gr pp.  54-59) +  VTT +  hebben/zijn ( Gr pp. 36-39) +  passief VTT

Er moet telkens een hulpwerkwoord (‘hebben’ of ‘zijn’) en een voltooid deelwoord van het werk-woord tussen haakjes worden ingevuld.

1. Onze medewerker _______________ de voor- en nadelen tegen elkaar _______________. (afwegen)

2. Met die grappige anekdote _______________ de voorzitter dan ook de vergadering _______________. (beëindigen)

3. Hij _______________ het advies van zijn moeder _______________, hij zal er geen spijt van krijgen. (opvolgen)

4. De sollicitant _______________ zich bij de verkeerde dienst _______________. (aanmel-den)

5. Zijn dochter _______________ zich _______________ aan de VUB. (inschrijven)6. _______________ jullie alles al _______________? (opeten)7. Alle studenten _______________ gisteren hun werk _______________. (afgeven)

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 35204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 35 16/10/2013 16:21:3716/10/2013 16:21:37

Page 38: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

INDEX

A

aan-: XV.4 (Oef 2, 147)aanwijzende voornaamwoorden

= demonstrativa: VI.2 (59); VI.9 (Oef 7, 74)accent = nadruk = klemtoon: I.4 (21)achtervoegsel: persoonsnaam: XV.1 (Oef 1, 140)achterzetsels: X.2 (112) ; X.3 (112)adjectief = bijvoeglijk naamwoord : V (51) ;

woordvorming en -e: XV.2 (144); vaste woordverbinding met substantief: XVI.2 (154)

adverbiaal pronomen = voornaamwoordelijk bijwoord: VI.3 (59) ; VI.9 (70) ; VIII (Oef 2-3, 102) ; X (Oef 3, 111) ; XIV. 5 (Oef 3, 133)

adverbium = bijwoord: V.1 (Oef 3, 52); onderlinge volgorde: VII.4 (Oef 2, 95); vaste woordverbinding: XVI.3 (156)

af: partikel met finaal aspect: III.6 (Oef 5, 38)afhankelijke vraag = indirecte vraag: VII.2.3 (90) ;

XI.1 (Oef 2, 116 ; Oef 4, 116)afhankelijke zin = bijzin = ondergeschikte zin:

plaats werkwoord: III.10 (Oef 3, 44) ; VII.2.3 (90) ; VII.6 (Oef 2-3, 97 e.v.) ; XI.1 (116)

afkortingen: II (24) ; X.3 (112)afleidingen: substantief: XV.1.1 (140) ; adjectief:

XV.2 (Oef 5, 144 ; Oef 12, 146)al: negatie: VIII (Oef 4, 103)al(le)(n)(s): VI.6 (Oef 4, 68)allemaal: VI.6 (Oef 4, 68)als: voegwoord: XI.1 (Oef 2, 116 ; Oef 4, 116 )-arm: XV.2 (Oef 4, 144)assimilatieregels: I.3 (21)

B

-baar: XV.2 (Oef 4, 144)be-: XV.4 (Oef 1-2, 147)bedoelen: XIV.1 (132)bepaald/onbepaald: plaats: VII.4 (Oef 1, 94)bepaald(e): onbepaald voornaamwoord: VI.6

(Oef 3, 4, 68)

bepalingaankondigend ‘het’: VI.1 (Oef 3, 58) ; VI.9 (Oef 3, 71)

bepalingaankondigend ‘er’: VI.9 (Oef 2-3, 70) ; IX (Oef 2, 106) ; X.1 (Oef 3, 111)

betekenen: XIV.1 (132)betrekkelijke bijzin = relatieve bijzin: VI.4 (Oef 3,

63 e.v.)betrekkelijke voornaamwoorden = relatieve

pronomina: VI.4 (61 e.v.) ; XIV.5 (Oef 2, 133)bewerkingen: XIII (130)bezittelijke voornaamwoorden = possessiva:

VI.8 (70)bij-: XV.4 (Oef 2, 147)bijvoeglijk naamwoord = adjectief: V (51) ;

woordvorming en -e: XV.2 (144); vaste woordverbinding met substantief: XVI.2 (154)

bijwoord = adverbium : V.1 (Oef 3, 52); onderlinge volgorde: VII.4 (Oef 2, 95); vaste woordverbinding: XVI.3 (156)

bijwoord: voornaamwoordelijk: VI.3 (59) ; VI.9 (70) ; VIII (Oef 2-3, 102) ; X (Oef 3, 111) ; XIV.5 (Oef 3, 133)

bijzin = afhankelijke zin: plaats werkwoord: III.10 (Oef 3, 44) ; VII.2.3 (90) ; VII.6 (Oef 2-3, 97 e.v.) ; XI.1 (116)

brengen: XIV.2 (132)breuken: XIII (Oef 1, 130)

C

causatieven: werkwoorden van positie: XIV.5 (133)

comparatief: V.5 (54)conditionalis = voorwaardelijke wijs: III.2 (Oef 5,

29)congruentie: tussen subject en werkwoord: III.1

(Oef 1, 28)congruentie: tijden tussen hoofdzin en bijzin:

VII.2.3 (Oef 1-2, 90)consonant = medeklinker: uitspraak: I.2 (20)

N.B.: Romeins cijfer = hoofdstuk in het boek.

211

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 211204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 211 16/10/2013 16:21:4416/10/2013 16:21:44

Page 39: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

GRAMMAIRE DE L’ÉTUDIANT – exercices et corrigés

212

D

- d of –dt: III.1 (Oef 2, 29)-dd-: onvoltooid verleden tijd: III.2 (Oef 1, 28, e.v.)daar (+ prep): VI.3 (60) ; VI.9 (70) ; VIII (Oef 3, 102)daar: zonder voorzetsel: VI.9 (Oef 4, 71)dan: comparatief: V.5 (Oef 1, 54) ; bijwoord: VII.4

(Oef 2, 95)dat: aanwijzend voornaamwoord

= demonstrativum: VI.2 (59) ; VI.9 (Oef 7, 74)data: XIII (Oef 1, 130)de/het: IV.1 (48) ; XIV, (Oef 2, 4-5, 133) ; XV.1.2 (Oef

3-7, 140 ; Oef 11, 143) ; XV.2 (144) ; XVI.2 (156)de-woord: de/het: IV.1 (48) ; geslacht de-woord:

VI.8 (Oef 2, 70)deelwoord: voltooid = participium: III.3 (Oef 1-2, 30);

VVT: III.4 (31); III.8 (Oef 4, 41); bij adjectief: V.4 (49); VI.3 (Oef 2, 60); VI.9 (Oef 7, 74); plaats: VII.2.1 (86); scheidbaar werkwoord: IX (Oef 1, 106); XVI.1 (Oef 6-7, 154)

demonstrativa: VI.2 (59); VI.9 (Oef 7, 74)des te: hoe …. hoe: XI.1 (Oef 7, 117)deze: aanwijzend voornaamwoord

= demonstrativum: VI.2 (Oef 1, 59)die: aanwijzend voornaamwoord

= demonstrativum: VI.1 (Oef 2, opmerking, 58) ; VI.2 (Oef 1, 59)

diftong = tweeklank: uitspraak: I.1 (19)diminutiva = verkleinwoorden: VI.4 (49)dit: aanwijzend voornaamwoord

= demonstrativum: VI.2 (Oef 1, 59)doen: XIV.4 (132)- dt of - d: III.1 (Oef 2, 28)dubbele infinitief: III.8 (Oef 2-3, 40) ; VI.10 (Oef 4,

76) ; VII.2.1 (Oef 1, 86) ; VII.6 (Oef 1, 96)

E

- e: uitspraak: I.1 (19) ; adjectief: V.1 (52)eens: onderlinge volgorde bijwoorden: VII.4

(Oef 2, 95 )elk(e): VI.6 (Oef 4, 68)elkaar, elkander, mekaar: input: III.10 (Oef 3, 44) ;

VI.7 (69)enkel(e)(e): VI.6 (Oef 3-4, 68)er: VI.9 (70)

er: bepalingaankondigend: VI.9 (70) ; IX (Oef 2, 106) ; X.1 (Oef 3, 111)

er: met voorzetsel: VI.3 (59) ; met en zonder voorzetsel: VI.9 (70)

er/het: VI.9 (Oef 3 e.v., 71)er is/er zijn: III.1 (Oef 1, 28)even: onderlinge volgorde bijwoorden: VII.4

(Oef 2, 95)

F

finaal aspect van scheidbaar partikel: III.6 (Oef 5, 38)frasemen = vaste woordverbindingen: XVI (149)

G

gaan: XIV.2 (132)gebiedende wijs = imperatief = III.9 (42) ; VII.4

(Oef 2, 95)geen: VIII (102)geslacht: de/het: IV.1 (48)geslacht van de-woorden: VI.8 (Oef 2, 70)getallen: XIII (130)gewichten: meervoud: XIII (Oef 2, 130)

H

hangen: XIV.5 (133)hebben: hulpwerkwoord VTT: III.3 (Oef 3, 30) ;

III.6 (Oef 2, 35) ; III.8 (Oef 3-4, 40) ; III.10 (43) ; VI.3 (Oef 2, 60) ; VII.2.1 (Oef 2, 86)

heel (hele): VI.6 (Oef 4, 68)helpen: - te: III.8 (40)het: de/het: IV.1 (48) ; XIV (Oef 2, 4-5, 133) ;

XV.1.2 (Oef 3-7, 140 ; Oef 11, 143) ; XV.2 (144) ; XVI.2 (156)

het: bepalingaankondigend: VI.1 (Oef 3, 58); het/er: VI.9 (Oef 3 e.v., 71)

hoe: vragend voornaamwoord: VI.5 (67)hoe …. hoe: des te: XI.1 (Oef 7, 117)hoeven: III.7 (38)hoewel: voegwoord: XI.1 (Oef 1, 116 )hoofdtijden werkwoorden: III (28 e.v.)hulpwerkwoorden: VTT: III.3 (Oef 3, 30) ; III.6 (Oef

2-3, 35) ; III.8 (Oef 2, 37): VI.3 (Oef 2, 60) ; VII.2.1

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 212204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 212 16/10/2013 16:21:4416/10/2013 16:21:44

Page 40: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

Index

213

(Oef 2, 86) ; VIII (Oef 3, 106)modale: hulpwerkwoorden: III.7 (38)

I

identiteitsconstructie: VI.4 (Oef 4, 63) ; VI.9 (Oef 5, 72)

ieder(e)(een): VI.6 (Oef 4, 68)iemand: VI.6 (Oef 1, 68)il y a: III.1 (Oef 1, 28)imperatief = gebiedende wijs: III.9 (42) ; VII.4

(Oef 2, 95)imperfectum = O.V.T. = onvoltooid tegenwoordige

tijd: III.2 (28) ; III.5 (33) ; VII.2 (Oef 5, 89) ; gebruik: VII.6 (Oef 1, 96) en IX (Oef 5, 107) ; X (Oef 2, 110)

indirecte vraag = afhankelijke vraag = VII.2.3 (90) ; XI.1 (Oef 2, 116 ; Oef 4, 116)

infinitief: III.8 (40) ; met of zonder ‘te’: III.8 (Oef 1, 40) ; dubbele infinitief : zie ‘dub inf’ ; plaats: VII.3 (Oef 2-3, 93)

infinitiefzin: III.8 (Oef 4, 41)ingebedde relatieve bijzin: VI.4 (Oef 10-11, 66)inversie: -t of niet: III.1 (Oef 2, 28) ; III.3 (Oef 3,

30) ; VII.2.2 (86) ; inversie of komma: VII.2.2 (Oef 7, 90) ; VII.2.3 (Oef 2-3, 91) ; VII.4 (Oef 3, 93) ; VIII (Oef 3, 102) ; X.1 (Oef 1, 116) ; X.1 (Oef 8, 118) ; XII (teksten, 124 e.v.)

inversievraag: VII.2.2 (Oef 1, 86)irrealis: III.2 (Oef 5, 29) ; III.4 (31)

J

je: onbepaald voornaamwoord: VI.6 (Oef 2, 68)

K

kennen: XIV.1 (132)klemtoon = accent = nadruk: I.4 (21)klinker = vocaal: uitspraak: I.1 (17)klok: XIII (Oef 4, 130)komen: XIV.2 (132)komma: VII.2.2 (Oef 7, 90) ; VII.2.3 (Oef 3, 92)krijgen: XIV.3 (132)kunnen: III.7 (38)

L

leggen: XIV.5 (133)leren: - te: III.8 (40)lidwoord: IV.1 (Oef 1, 48) ; gebruik: IV.2 (Oef 2, 48)liggen: XIV.5 (133)lijdende vorm = passief: III.6 (Oef 2, 35) ; IX (106) ;

XII (Oef 2, 125)-loos: XV.2 (144)lopen: XIV.2 (132)

M

maar: onderlinge volgorde bijwoorden: VII.4 (Oef 2, 95)

maken: XIV.4 (132)maten: meervoud of niet: XIII (Oef 2, 130)meer: negatie: VIII (Oef 4, 103)meervoudsvorming substantief: IV.3 (48) ;

bijzondere gevallen: IV.3 (Oef 2, 49)medeklinker = consonant: uitspraak: I.2 (20)mekaar = elkaar: input: III.10 (Oef 3, 44) ; VI.7 (69)menen: XIV.1 (132)mis-: XV.1 (Oef 2, 140)modaal partikel: volgorde: VII.3 (Oef 1, 93) ; XI.3

(121)modale hulpwerkwoorden: III.7 (38)moeten: III.7 (38)mogen: III.7 (38)morfologie = woordvorming: XV (140)

N

na-: XV.4 (Oef 2, 147)naamwoord = substantief: IV (47) ;

woordvorming: XV.1 (140) ; vaste verbindingen met werkwoord: XVI.1 (150) ; vaste verbindingen met adjectief: XVI.2 (154)

nadruk = klemtoon = accent: I.4 (21)nauwelijks: VIII (Oef 7, 104)negatie = ontkenning: VIII (101)nergens: VI.6 (Oef 4, 68) ; VIII (Oef 5-7, 104)nevenschikkend voegwoord: uitdrukkingen

(XVI.3, 156)niemand: VI.6 (Oef 4, 68) ; VIII (Oef 5-7, 104)niet: VIII (102)

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 213204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 213 16/10/2013 16:21:4416/10/2013 16:21:44

Page 41: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

GRAMMAIRE DE L’ÉTUDIANT – exercices et corrigés

214

niets: VI.6 (Oef 4, 68) ; VIII (Oef 5-7, 104)noch: VIII (Oef 7, 104)noemer: XIII (Oef 1, 130)nog: onderlinge volgorde bijwoorden: VII.4 (Oef

2, 95 ) ; negatie: VIII (Oef 4, 103)nu: onderlinge volgorde bijwoorden: VII.4 (Oef

2, 95)

O

object = voorwerp: pronominalisering: VI.1 (Oef 2, 58)

of: voegwoord: XI.1 (Oef 4, 116)om: partikel met finaal aspect: III.6 (Oef 6, 34)om-: XV.4 (Oef 2, 147)om (+ te): VII.3 (Oef 2-3, 93) ; VII.6 (Oef 2-3, 97)omdat: XI.1 (Oef 3, 116)onbepaald/bepaald: plaats: VII.4 (Oef 1, 94)onbepaald subject: zie ‘er’: VI.9 (70)onbepaalde voornaamwoorden: VI.6 (68)ondergeschikte zin = afhankelijke zin = bijzin:

plaats werkwoord: III.10 (Oef 3, 44) ; VII.2.3 (90) ; VII.6 (Oef 2-3, 97 e.v.) ; XI.1 (116 )

onpersoonlijke werkwoorden: het: VI.9 (Oef 5-7, 72)onscheidbaar partikel: III.6 (Oef 4-7, 37) ; VII.2.1

(Oef 3, 86) ; XV.4 (Oef 1-4, 147 e.v.)onscheidbare werkwoorden: III.6 (34 e.v.) ; III.9

(42) ; VII.2.3 (Oef 2, 91) ; VII.3 (Oef 2, 91) ; VII.4 (Oef 1, 94) ; VII.6 (Oef 2, 97) ; IX (Oef 3-5, 106) ; XI.1 (Oef 8, 118)

on-: XV.1 (Oef 2, 140)ont-: XV.1 (Oef 2, 140) ; XV.4 (Oef 1-2, 147)ontkenning = negatie: VIII (101)onvoltooide tijden: gebruik: III.5 (33 e.v.) ; III.10 (43)onvoltooid deelwoord: bij adjectief: V.4 (54)op: partikel met finaal aspect: III.6 (Oef 6, 34) O.T.T. = onvoltooid tegenwoordige tijd

= presens: III.1 (28)O.V.T. = onvoltooid tegenwoordige tijd =

imperfectum: III.2 (28) ; III.5 (33) ; VII.2 (Oef 5, 89); gebruik: VII.6 (Oef 1, 96) en IX (Oef 5, 107) ; X (Oef 2, 110)

over: partikel met finaal aspect: III.6 (Oef 6, 34)over-: XV.4 (Oef 2, 147)overeenstemming = congruentie: tussen

subject en werkwoord: III.1 (Oef 1, 28)

overeenstemming = congruentie: tijden tussen hoofdzin en bijzin: VII.2.3 (Oef 1-2, 90)

P

P1 = element dat op de eerste plaats staat in de zin: inversie: III.1 (Oef 2, 28) ; III.3 (Oef 3, 30) ; VII.2.2 (86) ; VII.2.3 (Oef 2-3, 91) ; VII.4 (Oef 3, 93) ; VIII (Oef 3, 102) ; X.1 (Oef 1, 116) ; X.1 (Oef 8, 116) ; XII (teksten, 124)

participium = voltooid deelwoord: III.3 (Oef 1-2, 30) ; VVT: III.4 (31) ; III.8 (Oef 4, 41) ; bij adjectief: V.4 (49) ; VI.3 (Oef 2, 60) ; VI.9 (Oef 7, 74) ; plaats: VII.2.1 (86) ; scheidbaar werkwoord: IX (Oef 1, 106) ; XVI.1 (Oef 6-7, 154)

partikel: (on)scheidbaar: plaats: III.6 (Oef 1, 34) ; III.6 (Oef 4-7, 37) ; VII.2.1 (Oef 3, 86) ; XV.4 (Oef 1-4, 147 e.v.)

partikel: modaal: volgorde: VII.3 (Oef 1, 93) ; XI.3 (121)

passief = lijdende vorm: III.6 (Oef 2, 35) ; IX (106) ; XII.2 (Oef 2, 125)

perfectum = voltooid tegenwoordige tijd = V.T.T.: III.3 (30) ; III.5 (33) ; III.6 (Oef 2-3, 35) ; III.8 (Oef 3-4, 40) ; VI.3 (Oef 2, 60) ; VII.2.1 (Oef 2, 86) ; VII.4 (Oef 1, 94) ; VII.6 (Oef 1, 96) ; VIII (Oef 3, 102)

persoonlijke voornaamwoorden: VI.1 (58)persoonsnaam: vorming: XV.1 (Oef 1, 140 ; Oef

9, 143)plaats: er/daar: VI.9 (Oef 4, 71) ; XIV.5 (Oef 4, 134)plusquamperfectum = voltooid verleden tijd =

V.V.T.: III.4 (31) ; VII.2.2 (Oef 5, 89) ; VII.6 (Oef 1, 96)positie: werkwoorden: XIV.5 (133)possessiva = bezittelijke voornaamwoorden:

VI.8 (70)PP = prepositieconstructie

= voorzetselconstructie: na werkwoord op einde: VII.5 (96)

P(r) = tweede lid van het voornaamwoordelijk bijwoord: VI.3 (59) ; VI.9 (70) ; VIII (Oef 2-3, 102) ; X (Oef 3, 111)

praten: XIV.1 (132)prefix = voorvoegsel: zie onscheidbaar partikel:

III.6 (Oef 4-7, 37) ; VII.2.1 (Oef 3, 86) ; XV.4 (Oef 1-4, 147 e.v.)

prepositieconstructie = PP = voorzetselconstructie: na werkwoord op einde: VII.5 (96)

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 214204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 214 16/10/2013 16:21:4416/10/2013 16:21:44

Page 42: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

Index

215

preposities = voorzetsels: VI.3 (Oef 1-3, 59) ; VI.4 (Oef 2, 61) ; VI.5 (Oef 3, 68) ; VI.9 (Oef 6, 74) ; VIII (Oef 3, 102) ; X (110 e.v.)

proberen: III.8 (Oef 2, 40)pronominalisering: VI (58) ; VII.2.2 (Oef 2, 102) ;

volgorde: VI.10 (75) ; herhaling: VI.10 (77) ; VII.4 (Oef 1, 94) ; VII.4 (Oef 3, 95) ; VIII (Oef 4, 126) ; VIII (Oef 6, 127) ; XIV.5 (Oef 5, 135)

R

raken: XIV.3 (132)rangtelwoorden: XIII (Oef 1, 130)reflexief pronomen = wederkerend

voornaamwoord: VI.7 (69)rekenen en tellen: XIII (Oef 3, 130)relatieve bijzin = betrekkelijke bijzin: VI.4 (Oef 3,

63 e.v.)relatieve pronomina: VI.4 (61 e.v.) ; XIV.5 (Oef 2, 133)relationeel ‘er’ en ‘daar’: VI.9 (Oef 4, 71) ; XIV.5

(Oef 4, 134)-rijk: XV.2 (144)

S

-s-: verbinding bij samenstellingen: XV.1 (Oef 3-5, 9-10, 140 e.v.)

samengestelde werkwoorden: XV.4 (147) ; XV.5 (148)

samengesteld woord = samenstelling: XV (140)samengestelde zin: VII.6 (Oef 2, 97)samenstelling = samengesteld woord: XV.1.1.2

(Oef 3-5, 140) ; XV.1 (Oef 12, 143) ; XV.2 (Oef 6, 145) ; XV.3 (147)

scheidbaar partikel: plaats: III.6 (Oef 1, 34) ; III.6 (Oef 3-7, 37) ; VII.2.1 (Oef 3, 86) ; XV.4 (Oef 1-4, 148 e.v.)

scheidbare werkwoorden: III.5 (33) ; III.6 (34 e.v.) ; III.9 (42) ; VII.2.3 (Oef 2, 91) ; VII.4 (Oef 1, 94) ; VII.6 (Oef 2, 97) ; IX (Oef 1, 4-5, 106) ; XI.1 (Oef 8, 118)

situerend ‘er’ en ‘daar’: VI.9 (Oef 4, 71) ; XIV.5 (Oef 4, 134)

sommig(e): VI.6 (Oef 3-4, 68)spelling: werkwoord: III (28 e.v.)spreken: XIV.1 (132)staan: XIV.5 (133)

stam van het werkwoord: woordvorming: XV.5 (148)

statieven = werkwoorden van positie: XIV.5 (133)steken: XIV.5 (133)sterke werkwoorden: samenvatting: III.10 (oef 3, 44)stoppen: XIV.5 (133)substantief = naamwoord: IV (47) ; woordvorming:

XV.1 (140) ; vaste verbindingen met werkwoord: XVI.1 (150) ; vaste verbindingen met adjectief: XVI.2 (154)

superlatief: V.5 (54)

T

-t: bij inversie : III.1 (Oef 2, 28) ; III.3 (Oef 3, 30)-tt-: onvoltooid verleden tijd: III.2 (Oef 1, 28, e.v.)tangconstructies: adjectief: V.4 (54);

voornaamwoordelijk bijwoord: VI.3 (59) ; VI.4 (Oef 2, 61) ; VI.5 (Oef 3, 68) ; VI.9 (Oef 5, 72) ; VII.1.2 (83) ; VII.3 (92) ; VII.4 (Oef 1, 94) ; VIII (Oef 2-3, 102 e.v.) ; X (Oef 3, 111) ; XIV.5 (Oef 3, 133)

te: infinitief met of zonder ‘te’: III.8 (Oef 1, 40) ; VII.2.1 (86) ; (om) + te + inf: plaats: VII.4 (Oef 2-3, 93)

tellen: XIII (Oef 3, 130)teller: XIII (Oef 1, 130)telwoorden: XIII (130) ; meervoud: XIII (Oef 2, 130)tijd aangeven: klok en uur: XIII (Oef 4, 130)tijden: congruentie tussen hoofdzin en bijzin:

VII.2.3 (Oef 1-2, 90) ; gebruik: IX (Oef 5, 107) en XI.1 (Oef 8, 118)

toch: onderlinge volgorde bijwoorden: VII.4 (Oef 2, 95) ; modaal partikel: XI.3 (121)

toen: voegwoord: XI.1 (Oef 2, 116)trappen van vergelijking: V.5 (54)tweeklank = diftong: uitspraak: I.1 (19)

U

uit: partikel met finaal aspect: III.6 (Oef 6, 34)uit/vandaan: vragend voornaamwoord: VI.5 (67)uitspraak: I (17)uur: XIII (Oef 2, Oef 4, 130)

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 215204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 215 16/10/2013 16:21:4416/10/2013 16:21:44

Page 43: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

GRAMMAIRE DE L’ÉTUDIANT – exercices et corrigés

216

V

vandaan: vragend voornaamwoord: VI.5 (67)vaste woordverbindingen= frasemen: XVI (149)veel (vele): VI.6 (Oef 4, 68)ver-: XV.4 (Oef 1, 147)Ve = werkwoord op einde: VII.2 (86) ; VII.5 (96)verbindingswoorden: input: VII.2.2 (Oef 2, 87) ;

VII.2.2 (Oef 6, 89) ; XI.2 (119)verkleinwoorden = diminutiva: VI.4 (49)vermenigvuldigen: XIII (Oef 3, 130)vervoegd werkwoord: plaats: VII.2 (86)vervoeging sterke werkwoorden: samenvatting:

III.9 (oef 3, 44)Vf: plaats: VII.2 (86)vocaal = klinker: uitspraak: I.1 (17)voegwoorden: XI.1 (116 e.v.)-vol: XV.2 (144)volgorde pronominaliseringen: VI.10 (75) ; VII.3

(Oef 1, 93) ; VII.4 (Oef 3, 95)voltooid deelwoord = participium: III.3 (Oef 1-2,

30) ; VVT: III.4 (31) ; III.8 (Oef 4, 41) ; bij adjectief: V.4 (49) ; VI.3 (Oef 2, 60) ; VI.9 (Oef 7, 74) ; plaats: VII.2.1 (86) ; scheidbaar werkwoord: IX (Oef 1, 106) ; XVI.1 (Oef 6-7, 154)

voltooide tijden: III.5 (33 e.v.) ; III.10 (43)voltooid tegenwoordige tijd = V.T.T. = perfectum:

III.3 (30) ; III.5 (33) ; III.6 (Oef 2-3, 35) ; III.8 (Oef 3-4, 40) ; VI.3 (Oef 2, 60) ; VII.2.1 (Oef 2, 86) ; VII.4 (Oef 1, 94) ; VII.6 (Oef 1, 96) ; VIII (Oef 3, 102)

voltooid verleden tijd = V.V.T. = plusquamperfectum: III.4 (31) ; VII.2.2 (Oef 5, 89) ; VII.6 (Oef 1, 96)

voor-: XV.4 (Oef 2, 147)voornaamwoord: VI (58) ; volgorde: VI.10 (75) ;

VII.3 (Oef 1, 93) ; VII.4 (Oef 3, 95) ; zie ook ‘pronominalisering’

voornaamwoordelijk bijwoord = adverbiaal pronomen: VI.3 (59) ; VI.9 (70) ; VIII. (Oef 2-3, 102) ; X (Oef 3, 111); XIV.5 (Oef 3, 133)

vooruitwijzend: voornaamwoord: het: VI.1 (Oef 3, 58); dit/deze: VI.2 (Oef 1, 59)

voorvoegsel = prefix: zie onscheidbaar partikel: III.6 (Oef 4-7, 37) ; VII.2.1 (Oef 3, 86) ; XV.4 (Oef 1-4, 147 e.v.)

voorwaardelijke wijs = conditionalis: III.2 (Oef 5, 29)

voorwerp = object: pronominalisering: VI.1 (Oef 2, 58)

voorzetselconstructie = PP = prepositieconstructie: na werkwoord op einde: VII.5 (96)

voorzetsels = preposities: VI.3 (Oef 1-3, 59) ; VI.4 (Oef 2, 61) ; VI.5 (Oef 3, 68) ; VI.9 (Oef 6, 74) ; VIII (Oef 3, 102) ; X (110 e.v.)

voorzetseluitdrukkingen: II (24) ; X.3 (112)vraaginversie: VII.2.2 (Oef 1, 86)vraagwoord: VII.2.2 (Oef 1, 86)vraagzin: VI.5 (67)vragende voornaamwoorden: VI.5 (67)-vrij: suffix adjectief: XV.2 (144)

W

waarbij: VI.4 (Oef 2, 61) ; VI.4 (Oef 8, 65)wan-: XV.1 (Oef 2, 140)want: voegwoord: XI.1 (Oef 3, 116)wat: vragend voornaamwoord: VI.5 (67)wat voor (een): VI.5 (Oef 1-2, 67)we: onbepaald voornaamwoord: VI.6 (Oef 2,

68)wederkerende en wederkerige

voornaamwoorden: VI.7 (69)weg: partikel met finaal aspect: III.6 (Oef 6, 34)welk(e): VI.5 (67)wenszin: onvervulde wens: III.2 (Oef 5, 29) ;

III.4 (31)werkwoord: III (28) ; spelling: III.2 (28) ;

samenvatting vervoeging: III.10 (Oef 3, 44) ; plaats: III.10 (Oef 3, 44) ; plaats in relatieve bijzin: VI.4 (Oef 3 , e.v.) ; plaats algemeen: VII.2 (86) ; plaats bijzin: VII.6 (Oef 3, 99) ; woordvorming: XV.4 (147) ; vaste verbinding met substantief: XVI.1 (150)

werkwoordelijke eindgroep = Ve: VII.2 (86) ; VII.5 (96)

werkwoordsstam: woordvorming: XV.5 (148)weten: XIV.1 (132)willen: III.7 (38)woordverbindingen: vaste woordverbindingen

= frasemen: XVI (149)woordvolgorde: VII (82) ; middenstuk: VII.4

(94)

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 216204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 216 16/10/2013 16:21:4516/10/2013 16:21:45

Page 44: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

Index

woordvorming = morfologie: XV (140)worden: IX (Oef 1, 106) ; XII (Oef 2, 125)

Z

-zaam: XV.2 (Oef 3, 144)zaken: pronominalisering: VI.1 (Oef 2, 58)ze: onbepaald voornaamwoord: VI.6 (Oef 2, 68)

zeker(e): VI.6 (Oef 3-4, 68)zelfstandig naamwoord: zie ‘substantief ’zetten: XIV.5 (133)zijn: hulpwerkwoord VTT: III.3 (Oef 3, 30) ; III.6

(Oef 2, 35) ; III.8 (Oef 3-4, 40) ; III.10 (43) ; VI.3 (Oef 2, 60) ; VII.2.1 (Oef 2, 86) ; VIII (Oef 3, 106)

zitten: XIV.5 (133)zou: irrealis: III.2 (Oef 5, 29) ; III.4 (31)

217

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 217204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 217 16/10/2013 16:21:4516/10/2013 16:21:45

Page 45: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 218204334UFE_GRANEDEX_CS4_PC.indd 218 16/10/2013 16:21:4516/10/2013 16:21:45

Page 46: Néerlandais - Decitre10 Voorzetsels 109 11 Verbindingswoorden 115 12 Teksten maken 123 13 Telwoorden 129 14 Varia 131 15 Woordvorming 139 16 Vaste woordverbindingen (frasemen) 149

MNEMO : GRANEDEXAUTEUR : Gerda SONCKTITRE : Néerlandais – Gram-maire de l’étudiantSOUS-TITRE : ExercicesNIVEAU : /

www.deboeck.com

Grammaire de l’étudiant : exercices et corrigés Exercices variés de grammaire et de vocabulaire

3 niveaux d’apprentissage

Entraînements supplémentaires en ligne

Gerda Sonck

Néerlandaisintermédiaire - avancé

intermédiaire - avancé

inte

rmé

dia

ire

ava

nc

éN

ée

rla

nd

ais

Gra

mm

air

e d

e l

’étu

dia

nt:

e

xe

rcic

es

et

co

rrig

és

G. S

on

ck

Grammaire de l’étudiant : exercices et corrigés

Néerlandais

GRANEDEX ISBN 978-2-8041-7532-0

Con

cept

ion

grap

hiqu

e :

Valé

rie

Salv

o

Plus de 300 exercices avec renvois ciblés à la Grammaire de l’étudiant :

•175danslelivre

•150enligne

Apprentissage de la grammaire mais également duvocabulaire : prépositions, expressions, morphologie,mots liés…

Phrases et textes à trous, transformations de phrases,correctionsdefautes,motsàmettredanslebonordre,exercicesouverts…

Corrigés : intégrésdans lapartie livreet instantanés danslapartieenligne

• Pourlesétudiantsenlangues,encommunication,enéconomie,endroit…

• Pourtoutepersonnesoucieused’améliorersonniveauennéerlandais

Gerda SonckNéerlandophone, docteur en philologie germanique, elle enseigne le néerlandais à l’Université libre de Bruxelles (faculté SBS-EM, Solvay Brussels School – Economics and Management) et est spécialisée dans le processus d’apprentissage du néerlandais par les francophones.

www.deboeck.com

Grammaire de l’étudiant

Grammaire progressive bilingue

Réponses aux problèmes courants

Nombreux exemples concrets

Néerlandais

Gerda Sonck

erl

an

da

isG

ram

ma

ire

d

e l

’étu

dia

nt

G. S

on

ck

Grammaire de l’étudiant

Néerlandais

GRANED ISBN 978-2-8041-8231-1

Con

cept

ion

grap

hiqu

e :

Valé

rie

Salv

o

Grammaire bilingue néerlandais-français, pour garantir une compréhension optimale

Les règles les plus utiles dans la pratique courante de l’utilisateur, expliquées et illustrées de nombreux exemples

Réponses aux difficultés les plus fréquentes, ce qui se dit (ou ne se dit pas)

•l’ordredesmots

•lapronominalisation

•lanégation

•lepassif

•lesarticles‘de’et‘het’,lesverbesdeposition

•etc.

•Pourlesélèvesdelafindusecondaire(néerlandaislangue seconde)

•Pourlesétudiantsenlangues(lettres,traduction/interprétariat), en communication, en économie…

•Pourtoutepersonneàlarecherched’unoutilderéférence

Gerda SonckNéerlandophone, docteur en philologie germanique, elle enseigne le néerlandais à l’Université libre de Bruxelles (faculté SBS-EM) et est spécialisée dans le processus d’apprentissage du néerlandais par les francophones. Fruit d’une réflexion permanente et testée par plusieurs professeurs, sa Grammaire de l’étudiant dépasse les règles pour offrir une réponse rapide aux problèmes courants.

5e édition

MNEMO : GRANEDEXAUTEUR : Gerda SONCKTITRE : Néerlandais – Gram-maire de l’étudiantSOUS-TITRE : ExercicesNIVEAU : /www.deboeck.com

Grammaire de l’étudiant : exercices et corrigés Exercices variés de grammaire et de vocabulaire

3 niveaux d’apprentissage

Entraînements supplémentaires en ligne

Gerda Sonck

Néerlandaisintermédiaire - avancé

intermédiaire - avancé

erl

an

da

isG

ram

ma

ire

d

e l

’étu

dia

nt

G. S

onck

Grammaire de l’étudiant

Néerlandais

GRANED ISBN 978-2-8041-0448-1

Concep

tion gr

aphiqu

e : Val

érie Sa

lvo

Grammaire bilingue néerlandais-français, pour garantir une compréhension optimale

Les règles les plus utiles dans la pratique courante de l’utilisateur, expliquées et illustrées de nombreux exemples

Réponses aux difficultés les plus fréquentes, ce qui se dit (ou ne se dit pas)

•l’ordredesmots

•lapronominalisation

•lanégation

•lepassif

•lesarticles‘de’et‘het’,lesverbesdeposition

•etc.

•Pourlesélèvesdelafindusecondaire(néerlandaislangue seconde)

•Pourlesétudiantsenlangues(lettres,traduction/interprétariat), en communication, en économie…

•Pourtoutepersonneàlarecherched’unoutilderéférence

Gerda SonckNéerlandophone, docteur en philologie germanique, elle enseigne le néerlandais à l’École de commerce Solvay de l’Université libre de Bruxelles et est spécialisée dans le processus d’apprentissage du néerlandais par les francophones. Fruit d’une réflexion permanente et testée par plusieurs professeurs, sa Grammaire de l’étudiant dépasse les règles pour offrir une réponse rapide aux problèmes courants.

,!7IC8A4-baeeib!

à combiner avec :Grammaire de l’étudiant : exercices et corrigés

à combiner avec :Grammaire de l’étudiant