SICK SINUS SYNDROME - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/727/RUG01-002062727...Sick...
Transcript of SICK SINUS SYNDROME - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/727/RUG01-002062727...Sick...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2012 - 2013
SICK SINUS SYNDROME
door
Kim DEGREEF
Promotor: Prof. dr. Stanislas U. Sys Literatuurstudie in het kader
Co-promotor: Prof. dr. Gunther van Loon van de Masterproef
2013 Kim Degreef
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of
volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk
uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden.
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor
enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterpoef, noch voor enig
vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2012 - 2013
SICK SINUS SYNDROME
door
Kim DEGREEF
Promotor: Prof. dr. Stanislas U. Sys Literatuurstudie in het kader
Co-promotor: Prof. dr. Gunther van Loon van de Masterproef
2013 Kim Degreef
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING ...................................................................................................... 1
INLEIDING ................................................................................................................. 2
LITERATUURSTUDIE ............................................................................................... 3
1. DE SINUSKNOOP ................................................................................................. 3
1.1. Algemeen ............................................................................................................................................................................ 3
1.2 Normale werking ............................................................................................................................................................. 4
a. De membraanpotentiaalklok ..................................................................................................................................... 5
b. De calciumklok ................................................................................................................................................................. 6
c. Een diepere kijk op de pacemakerstroom ............................................................................................................. 7
1.3 Modulatie ............................................................................................................................................................................. 8
1.4 Pathofysiologische mechanismen ............................................................................................................................ 9
1.4.1 Stoornissen ter hoogte van de regulerende klokken .................................................................................. 9
1.4.2 Stoornissen ten gevolge van mutaties en verschillende expressie-mechanismen ......................... 9
1.4.3 Stoornissen ter hoogte van de modulatie ....................................................................................................... 9
2. SICK SINUS SYNDROME ................................................................................... 11
2.1 Algemeen .......................................................................................................................................................................... 11
2.2 Voorkomen ....................................................................................................................................................................... 11
2.3 Etiologie van sick sinus syndrome ....................................................................................................................... 12
2.3.1 Extrinsieke factoren .............................................................................................................................................. 12
2.3.2 Intrinsieke factoren ............................................................................................................................................... 12
2.4 Klinisch beeld .................................................................................................................................................................. 14
2.5 ECG ....................................................................................................................................................................................... 15
2.6 Diagnose ............................................................................................................................................................................ 17
2.7 Behandeling ..................................................................................................................................................................... 18
BESPREKING ......................................................................................................... 20
REFERENTIELIJST ................................................................................................. 22
1
SAMENVATTING
Sick sinus syndrome is een algemeen voorkomende klinische aandoening van de sinusknoop en/of
het omgevende rechter atriale myocardium. Om deze ziekte beter te begrijpen wordt eerst de normale
anatomie en fysiologie van het hart besproken, met de sinusknoop als centraal gegeven. De
sinusknoop wordt beschouwd als de primaire pacemaker van het hart die instaat voor de normale
elektrische activatie, de controle van de hartfrequentie en de voortgeleiding van de actiepotentiaal
naar het omgevende cardiale weefsel. Ze is gelegen in de laterale epicardiale groeve van de sulcus
terminalis en bestaat uit gespecialiseerde cellen die zelf in staat zijn om repetitief actiepotentialen te
ontwikkelen, dit is een intrinsieke eigenschap van de sinusknoop onafhankelijk van zijn innervatie. De
actiepotentiaal van de sinusknoop wordt gekenmerkt door een maximale diastolische potentiaal van -
60 mV, een trage opwaartse fase 0 en een opvallende diastolische depolarisatiefase 4
(pacemakerpotentiaal) die zijn bestaan te danken heeft aan een complexe interactie tussen
verschillende ionenstromen, zoals de funny current. De pacemakeractiviteit wordt gereguleerd door de
calciumklok en de membraanpotentiaalklok. Beide klokken werken synergistisch om het normale
sinusritme in stand te houden, maar zijn onafhankelijk.
Sick sinus syndroom bestaat uit een breed spectrum aan elektrofysiologische afwijkingen in de
prikkelvorming, de prikkelgeleiding naar de atria, onvoldoende pacemakeractiviteit of toegenomen
gevoeligheid voor tachyaritmieën veroorzaakt door intrinsieke of extrinsieke factoren. Het syndroom
uit zich voornamelijk in sinus bradycardie, sinus pauze/arrest, tachycardie-bradycardie, chronotrope
incompetentie en sinoatriale exit block. Veel voorkomende symptomen zijn (pre)syncope, duizeligheid,
inspanningsintolerantie, vermoeidheid, incoördinatie en zwakte, maar de ziekte kan ook
asymptomatisch verlopen. De diagnose wordt voornamelijk gesteld op basis van de klinische en
elektrocardiografische tekenen, maar ook elektrische stimulatie en de atropine respons test worden
regelmatig gehanteerd. Het doel van de therapie is om een reductie te bekomen van de klinische
symptomen en de beste behandeling voor sick sinus syndrome is pacemaker implantatie.
Sleutelwoorden: Sick sinus syndrome - Sinusknoop dysfunctie - Sinusknoop - Aritmie - Hond
2
INLEIDING
Sick sinus syndrome wordt in de humane wereld beschouwd als de meest voorkomende klinische
indicatie voor pacemaker implantatie. Ook bij de hond werd dit syndroom al meerdere malen
gediagnosticeerd, met een waarschijnlijke predispositie voor bepaalde rassen, geslacht en leeftijd.
Sick sinus syndroom komt voornamelijk voor bij West Highland White Terriërs en miniatuur
Schnauzers, maar werd ook al regelmatig gediagnosticeerd bij dashonden, Cocker Spaniëls, mops-
honden en verschillende kruisingen. Het syndroom is een algemeen voorkomende klinische
aandoening van de sinusknoop en/of het omgevende atriale weefsel, veroorzaakt door intrinsieke of
extrinsieke factoren. Onder de intrinsieke factoren vallen de processen die een directe invloed
uitoefenen op de anatomie of fysiologie van de sinusknoop of het omgevende atriale weefsel zoals
infiltratie van vet of fibrosis en mutaties in genen die een rol spelen in de pacemakeractiviteit.
Extrinsieke factoren omvatten processen die secundair een functionele verandering in de sinusknoop
kunnen veroorzaken, zoals medicatie. Sick sinus syndrome zorgt ervoor dat de primaire pacemaker
van het hart, namelijk de sinusknoop, zijn pacemakerfunctie niet of onvolledig kan uitoefenen als
gevolg van een stoornis in de automaticiteit of het onvermogen om de prikkel verder te geleiden naar
het omgevende atriale weefsel. Dit syndroom uit zich dan ook in verschillende vormen van aritmie,
met sinus bradycardie, sinus pauze/ arrest en tachycardie-bradycardie als meest typerende
voorbeelden. De ziekte kan subklinisch verlopen en zich enkel uiten als een ECG-anomalie of de
patiënten kunnen zich aanbieden met vage klinische symptomen zoals (pre)syncope, duizeligheid en
inspannings-intolerantie. De combinatie van de klinische symptomen en de electrocardiografische
afwijkingen kunnen snel aanleiding geven tot een diagnose, maar omdat de symptomen en aritmieën
regelmatig een intermitterend voorkomen vertonen kan de bevestiging van de diagnose van Sick sinus
syndrome zeer frustrerend zijn en moeizaam verlopen.
3
LITERATUURSTUDIE
1. DE SINUSKNOOP
1.1. Algemeen
De sinusknoop, ontdekt in 1907 door Sir Arthur Keith en Martin Flack, is de natuurlijke pacemaker van
het hart.1,2,3
Ter hoogte van het hart kan het geleidingssysteem worden beschouwd als een hiërarchie
aan pacemakers, waarbij de sinusknoop de primaire pacemaker is en aan een sneller ritme ontlaadt
dan de andere aanwezige pacemakers.3,4
Hij staat in voor de controle van de hartfrequentie en de
normale elektrische activatie, die ontstaat door spontane depolarisatie van de primaire pacemaker-
cellen.1,2,4,5,6,7,8
Histologische en morfologische studies hebben aangetoond dat de sinusknoop bestaat uit een uiterst
gespecialiseerde regio met kenmerken die instaan voor de pacemakerfunctie en de voortgeleiding van
de actiepotentiaal naar het omgevende cardiale weefsel.2
Fig. 1. Longitudinaal aanzicht van een humaan hart met in het geel een weergave van het cardiale conductiesysteem.
Elektrische activatie ter hoogte van de sinusknoop met voortgeleiding van de prikkel naar de atrioventriculaire knoop, bundel
van His en de purkinje vezels, resulterend in activatie van de hartspier. (uit Mescher, 2010)
De sinusknoop bestaat uit een kleine, ongeveer rechthoekige regio die samengesteld is uit een cluster
van kleine, fusiforme cellen (bij de hond is er sprake van fusiforme en spinvormige cellen10
). Ze is
gelegen in de laterale epicardiale groeve van de sulcus terminalis, waar de vena cava superior
uitmondt en waar ze de arterie van de sinusknoop omgeven.1,2,4,5
De sinusknoop is structureel
heterogeen.1,4,7,11
Een kleine centrale zone van de knoop, gelokaliseerd in een fibreuze weefselmatrix,
is samengesteld uit primaire pacemakercellen. In de periferie van de knoop, langs de crista terminalis,
zijn er overgangscellen aanwezig met ook een pacemakerfunctie, dit wordt de paranodale regio
genoemd.1,4,6
Experimentele en klinische bevindingen zouden nu suggereren dat de regio van de
sinusknoop minder is afgelijnd dan voorheen gedacht.1,5,12,13
Fysiologisch gezien zou de sinusknoop
zelfs een zone omvatten die ongeveer driemaal groter is dan de voorheen anatomisch beschreven
4
sinusknoop en eerder bestaan uit een "pacemaker complex".3,12,13
De cellen van de sinusknoop zijn
zelf in staat om repetitief actiepotentialen te ontwikkelen, maar in tegenstelling tot de overige
myocyten bezitten deze cellen een slecht ontwikkeld contractiel systeem. Deze cellen hebben
bijgevolg eerder een elektrische functie dan een mechanische functie.2 In een normale sinusknoop is
de activiteit gelegen in het bovenste gedeelte (2/3) van de knoop, die zich uitstrekt over de crista
terminalis. De sinusknoop wordt geactiveerd door meerdere gelijktijdige depolarisaties en is dus
multicentrisch van oorsprong.12,13
Andere cellen ter hoogte van het atriale weefsel kunnen de functie
van de primaire pacemakercellen deels overnemen, wat dan resulteert in subtiele veranderingen in de
morfologie van de P-golf, dit fenomeen staat gekend als "pacemaker shift" of "wandering
pacemaker".1,4,6
In de sinusknoop is er maar weinig sprake van cel-celkoppeling, dit is vooral te danken aan de
gereduceerde hoeveelheid van de aanwezige connexines (in deze regio zijn connexine-45 en
connexine-40 terug te vinden bij het konijn, de hond en de mens). Het aantal connexines in de
sinusknoop neemt progressief toe van centraal naar perifeer, waar de connectie gebeurt met de
atriale myocyten. Dit zou de geleiding van de prikkel uit het centrale gedeelte van de sinusknoop
bevorderen; dit zorgt voor een goede pacemakeractiviteit, maar beperkt tegelijkertijd hyperpolarisatie
van de atriale myocyten. Als een prikkel de sinusknoop en de paranodale regio verlaat wordt deze
voortgeleid via het atriale spierweefsel en gespecialiseerde atriale wegen voor prikkelgeleiding, ook
wel "internodal tracts" genoemd, naar de atrioventriculaire knoop.2,5
De sinusknoop ontvangt zijn bloedtoevoer via de arterie van de sinoatriale knoop, die meestal
ontspringt uit de rechter kransslagader. Soms wordt de sinusknoop ook gevoed via de linker
kransslagader of door beide kransslagaders.
De sinusknoop wordt rijkelijk geïnnerveerd door
sympatische en parasympatische zenuwen en ganglia.3,4
De innervatie gebeurt door postganglionaire
adrenerge en cholinerge zenuwuiteinden.5
1.2 Normale werking
Het ontstaan van spontane actiepotentialen is een intrinsieke eigenschap van de sinusknoop,
onafhankelijk van de innervatie.2,14
De actiepotentiaal (AP) kan worden opgedeeld in 5 fasen (fase 0 -
fase 4) en wordt veroorzaakt door een elektrische stimulatie van de sinoatriale celmembraan. Dit
resulteert in depolarisatie van de cel. De AP van de sinoatriale cellen onderscheidt zich van de AP van
de cardiale spiercellen door i) een relatief gedepolariseerde membraanpotentiaal van -60 mV
(=maximale diastolische potentiaal), ii) een (relatief) trage opwaartse fase 0, en iii) een opvallende
diastolische depolarisatiefase 4, de pacemakerpotentiaal.1,4,5,7,15
De pacemakeractiviteit van de
sinusknoop is gebaseerd op de aanwezigheid van deze fase 4 in de actiepotentiaal; de cellen
depolariseren spontaan tot de membraanpotentiaal de drempel bereikt en een AP wordt uitgelokt.
Deze fase wordt gemoduleerd door het autonome zenuwstelsel en is het snelst ter hoogte van de
cellen van de sinusknoop.4 Deze diastolische depolarisatiefase heeft zijn bestaan te danken aan een
kleine netto inwaartse stroom ter hoogte van de celmembraan, die het resultaat is van een complexe
interactie tussen meerdere inwaarts en uitwaarts gerichte ionenstromen, inclusief de funny current (If)
(zie verder).8
De opwaartse fase van de actiepotentiaal (fase 0) is traag, in vergelijking met atriale en
5
ventriculaire myocyten, omdat ze gemedieerd zijn door een Ca2+
- stroom in plaats van een Na+-
stroom.
Fig. 2 De actiepotentiaal ter hoogte van het centrale gedeelte van de sinusknoop (zwart), in vergelijking met de actiepotentiaal
ter hoogte van het atriale spierweefsel (licht grijs). De tijdelijke bijdragen van de voornaamste ionenstromen met betrekking tot
de pacemakerpotentiaal worden hier weergegeven als zwarte balken. Merk op dat de nodale cellen een minder negatieve
rustmembraanpotentiaal bezitten in vergelijking met de atriale of ventriculaire myocyten (naar Monfredi et al, 2010)
Ter hoogte van de sinusknoop zijn er meerdere tijds- en spanningsafhankelijke ionenstromen die
instaan voor de pacemakeractiviteit; deze worden onderverdeeld in 2 groepen nl. de tijdsafhankelijke
"calciumklok" en de spanningsafhankelijke "membraanpotentiaalklok".1,2,4,6,8,11,15,16,17
Deze twee
groepen zijn onafhankelijk, maar werken synergistisch om het normale sinusritme tot stand te brengen
en te behouden.1,4,11,14,15,17,18
a. De membraanpotentiaalklok
Deze bestaat uit spanningsafhankelijke membraanstromen zoals de funny current (If), L-type Ca
stroom (ICa,L), delayed rectifier K current (IK), de T-type Ca stroom (ICa,T) 1,4,7,8,11,15,17
en verscheidene
spanningsafhankelijke Na+ kanalen (Nav-isovormen).
19 Deze klok is verantwoordelijk voor het
mechanisme van spontane diastolische depolarisatie en If zou de belangrijkste, controlerende rol
spelen over deze klok.17
De funny current speelt dus een belangrijke rol in de pacemakerfunctie van
de sinusknoop en zijn snelheid van ontlading,2,7,20
al wordt dit in sommige studies in twijfel getrokken
door zijn trage activering in vergelijking met de maximale diastolische potentiaal in de cellen en omdat
een blokkering van If door Cesium (Cs+) enkel een minimaal effect heeft op het pacemakerritme.
Voorlopig is het dus nog niet met zekerheid geweten welke ionenstroom de grootste bijdrage levert in
de pacemakeractiviteit ter hoogte van de sinoatriale cellen.14,21
De If wordt gedragen door
Hyperpolarisation-activated Cyclic Nucleotide-gated ion channels (HCN) en bestaat uit een
6
depolariserende stroom die wordt geactiveerd door hyperpolarisatie. Het is een gemengde Na+-K
+
stroom, gemoduleerd door het autonome zenuwstelsel door directe binding van cyclisch AMP (cAMP).
Sympatische (-adrenerge) stimulatie zorgt voor een toename in If, parasympatische (muscarine M2
receptor) stimulatie inhibeert de If.1,2,4,8,11,15,17,18,20,22,23
De funny current wordt ook vaak de 'pacemaker
current' genoemd door zijn belangrijke rol in de prikkelvorming, die bepalend is voor de diastolische
depolarisatie en het hartritme en deze funny current speelt ook een belangrijke rol in de voortplanting
van de prikkel en het beschermen van de sinusknoopcellen tegen invloeden van buitenaf, zoals de
hyperpolariserende invloed van het omgevende atriale weefsel.8
b. De calciumklok
Deze klok omvat de lokale Ca2+
vrijstelling uit het sarcoplasmatisch reticulum (SR) geïnduceerd door
de Na+-Ca
2+ uitwisselaar (INCX), de spontaan verhoogde Ca
2+ vrijstelling uit het SR door verschillende
individuele ryanodine receptoren (RyRs) die ontstaat bij toegenomen intracellulair Ca2+
(vanaf een
bepaalde drempel) en de heropname van Ca2+
in het SR door SR Ca2+
-ATPase (=SERCA2a). Deze
klok genereert subsarcolemmaal spontane en ongeveer periodieke lokale Ca2+
vrijstellingen.
Gestegen intracellulair Ca2+
activeert INCX (wisselt 3 extracellulaire Na-moleculen met 1 intracellulair
Ca-molecule) en kan zorgen voor een spontane fase 4 depolarisatie met stimulatie van ICa,L en een AP
tot gevolg. Omdat de ritmische Ca2+
-cyclus van belang is voor de automaticiteit van de
pacemakercellen is deze klok dus ook deels verantwoordelijk voor de initiatie van de hartslag en
reguleert het sinusritme samen met de membraanpotentiaalklok.1,2,4,10,11,14,15,16,17,22,23,24
De membraanpotentiaalklok wordt soms omschreven als de stabilisator van de pacemaker, die
bradycardie tegengaat, terwijl daarentegen de calciumklok verantwoordelijk zou zijn voor verhoging
van de hartfrequentie tijdens sympatische stimulatie.1,4,15,16
De werking: de If wordt aan het einde van een AP (bij een potentiaal van -40/-50 mV tot -100/110 mV)
geactiveerd en depolariseert het sarcolemma; dit zorgt voor een activatie van ICa,L. Hierdoor stroomt
Ca2+
binnen en dit activeert vervolgens calciumklok; de cardiale ryanodine receptor (RyR2) zorgt voor
een Ca2+
-vrijstelling uit het SR tijdens de late diastolische depolarisatiefase (clusters van RyR zijn aan
ICa,L gekoppeld). Later wordt Ca2+
weer in het SR gepompt door SERCA2a.1,4,11,14,15,17,22,23
7
Fig. 3. Schematische voorstelling van de "membraanpotentiaalklok" (A) en de "Ca2+
-klok" (B) in de sinoatriale cellen. Figuur C
illustreert hoe de Ca2+
-klok samen met de membraanpotentiaalklok meespeelt in de automaticiteit van de cardiale
pacemakercellen. (Uit Lakatta E. et al., 2008)
c. Een diepere kijk op de pacemakerstroom
Tijdens het gedepolariseerde deel van de actiepotentiaal (met positieve potentiaal) is I f volledig
geïnactiveerd. Wanneer men echter in de repolarisatie fase komt en de potentiaal repolariseert tot
zo'n -40 tot -45 mV (de If activatie drempel), wordt If geactiveerd en neemt deze progressief toe (tegen
het repolarisatie proces in) tot de repolarisatie stopt (aan de maximale diastolische potentiaal); vanaf
dit ogenblik resulteert If in diastolische depolarisatie. De If bijdrage stopt wanneer Ca2+
-afhankelijke
processen overnemen (in een late fase van de diastolische depolarisatie) en de drempel voor L-type
Ca2+
stroom activatie en voor een nieuwe actiepotentiaal bereikt wordt. De funny current is niet enkel
afhankelijk van de intra- en extracellulaire K+ en Na
+ concentraties, maar ook van de extracellulaire Cl
-
concentratie. Recent is ook aangetoond dat If kanalen, en ook HCN2 en HCN4 kanalen, eveneens
permeabel zijn voor Ca2+
-ionen.8
Ter hoogte van het hart kan men verschillende HCN-isovormen
terugvinden. Volgens de meeste auteurs zou voornamelijk HCN2 en HCN4 (+ eventueel HCN1 2)
voorkomen,2,10,18
anderen beweren dat de 4 verschillende HCN isovormen terug te vinden zijn in het
hart van een vertebraat.8
De expressie van de verschillende isovormen varieert naargelang de zone
van het cardiale weefsel, de diersoort, de leeftijd en de pathofysiologische staat. De sinusknoop zou in
totaal wel de hoogste HCN expressie vertonen ter hoogte van het hart. HCN2 speelt een belangrijke
rol in het bereiken van de maximale diastolische potentiaal, gedurende de repolarisatie van de
8
hartcellen, maar zijn expressie is ongeveer 10 maal lager dan die van HCN4. HCN4 draagt bij tot de
pacemakerfunctie en zijn adrenerge regulatie. Dit zou in de meeste species, behalve de rat, de meest
voorkomende isovorm zijn in de sinusknoop (80% van het totale HCN-transcript) en het HCN4-gen
kan worden gebruikt als merker voor het pacemakerweefsel.2,7,8
Tot slot zou de densiteit van If hoger
zijn in de periferie van de sinusknoop dan in het centrum. Er zou een correlatie zijn tussen de grootte
van de cel en de If densiteit: grotere cellen (waarschijnlijk deze van de periferie van de sinusknoop)
zouden een hogere densiteit aan If bevatten dan kleinere cellen (vermoedelijk deze in het centrum van
de sinusknoop). De grotere densiteit aan de periferie zou een belangrijke rol spelen in de
prikkelvoortplanting en de bescherming van de sinusknoop voor de hyperpolariserende invloed uit het
omgevende atriale myocardium. Goede impulspropagatie kan enkel optreden indien de sinusknoop
elektrisch goed is gekoppeld aan het omgevende atriale weefsel, zodat de prikkelgeleiding doorgaat,
maar tegelijk ook goed is beschermd tegen de atriale hyperpolarisatie.8
Uit een andere studie blijkt dat
de HCN4 proteïnen van If voornamelijk geconcentreerd zitten in het centrale gedeelte van de
sinusknoop en dat de densiteit van If dus afneemt naar de perifere zones toe.2
Ook bij de hond zouden de sinoatriale cellen een hogere concentratie aan If bevatten; er werd zelf in
een studie aangetoond dat de concentratie aan If hoger is in de spinvormige cellen dan in de fusiforme
cellen. Ter hoogte van de overige atriale cellen zou er een gebrek zijn aan If.10
1.3 Modulatie
De If is gevoelig voor de autonome tonus door de actie van noradrenaline en acetylcholine op cAMP
concentratie. Noradrenaline-binding op type-1 en type-2 -adrenerge receptoren activeert adenylyl
cyclase waardoor cAMP toeneemt in de cellen van de sinusknoop. Acetylcholine-binding op de
muscarine receptor type-2 inhibeert adenylyl cyclase waardoor de concentratie van cAMP afneemt. If
en HCN kanalen worden direct gemoduleerd door cAMP en cGMP, zonder enige tussenkomst van
fosforylatie.8
De ICa,L heeft een veel lagere gevoeligheid voor acetylcholine (ACh) dan If, maar de
gevoeligheid voor -adrenerge stimulatie is voor beide stromen gelijk. Dit betekent dat ICa,L kan
bijdragen, samen met If, aan de versnelling van de spontane frequentie gedurende de -adrenerge
stimulatie. Maar gegevens betreffende de bijdrage van ICa,L in de controle van de hartfrequentie zijn
zeer variabel.2
Parasympatische stimulatie (muscarine M2 receptor) van de sinusknoop induceert een
negatief chronotroop effect door activatie van de tragere caudaal gelegen foci ter hoogte van de
sinusknoop; sympatische stimulatie (-adrenerg) verhoogt daarentegen het hartritme door een
dominerend effect van de snellere craniaal gelegen foci in de sinusknoop.1,2,3,7,12,13,25
Indien er tonisch
sympatische stimulatie optreedt gedurende een periode van parasympatische stimulatie, dan is de
daling van het sinusritme nog meer uitgesproken. Het moleculair mechanisme hiervan blijft echter
onbekend, vermits sympatische stimulatie normaal wordt geassocieerd met tachycardie.11
Deze
parasympatische-sympatische interactie is niet zo uitgesproken ter hoogte van de atrioventriculaire
regio van het hart. Dit wijst erop dat de sympatische-/parasympatische invloed verschillend is
naargelang men spreekt over de sinusknoop pacemakeractiviteit of de atrioventriculaire geleiding.25
9
1.4 Pathofysiologische mechanismen
1.4.1 Stoornissen ter hoogte van de regulerende klokken
Storende invloeden ter hoogte van INCX of de Ca2+
-cycliciteit ter hoogte van het SR (= Ca-klok) of
storingen ter hoogte van de andere ionenstromen van de pacemakercelmembranen (=
membraanpotentiaalklok) kunnen beiden een afwijking veroorzaken in de normale pacemakerfunctie
en kunnen dus leiden tot symptomatische bradycardie, gekend als sick sinus syndrome, wat meestal
wordt voorafgegaan door een tachycardie. (Vandaar de naam; tachycardie-bradycardie syndroom, zie
verder).26
Bij verscheidene patiënten met sick sinus syndrome werd dysfunctie van beide klokken al
opgemerkt. Gecombineerde dysfunctie van de membraanpotentiaal- en Ca2+
-klok zou het
onderliggende mechanisme zijn van verlengde sinus pauzes, waarbij de sinusknoop zijn rol als
toonaangevende pacemaker wel behoudt.11,26
1.4.2 Stoornissen ten gevolge van mutaties en verschillende expressie-mechanismen
Verscheidene mutaties (deletie mutaties, missense mutaties, puntmutaties) in het gen coderend voor
HCN4 zouden ritme stoornissen (o.a. sinus bradycardie) veroorzaken.2,18 27
Onderdrukking van HCN4
en HCN2 expressie ter hoogte van de sinusknoop, draagt bij tot de congestief hartfalen-geïnduceerde
sinusknoop dysfunctie. Stimulatie van de expressie kan atriale aritmie bevorderen (bv. verhoogde
HCN4 expressie). Ook kan congestief hartfalen de pacemakeractiviteit van de cellen van de
sinusknoop schaden door onderdrukking van If en remodellering van de HCN-subeenheid expressie7
(onderdrukking HCN4 en HCN2 expressie ter hoogte van de sinusknoop, maar meer expressie van
HCN4 in het rechter atriale weefsel).8
In de sinusknoop is er ook een complexe co-expressie van
meerdere Nav-isovormen (zoals Nav1.1, Nav1.2 en Nav1.5), die ook gedeeltelijk in staan voor de
initiatie van de AP (de neuronale isovorm Nav1.1) en de voortgeleiding van de AP naar het
omgevende atriale weefsel (cardiale isovorm Nav1.5). Verscheidene afwijkingen zoals overerfbare
(meestal heterozygote28,29
) mutaties in SCN5A, het gen dat codeert voor deze snelle inwaartse en
spanningsafhankelijke Na-kanalen, kunnen aanleiding geven tot verschillende aritmische syndromen
(inclusief sick sinus syndroom).19,28,29,30,31
Er zijn ondertussen meer dan 200 verschillende mutaties ter
hoogte van SCN5A beschreven,19,30
waarvan ten minste zo'n 20 mutaties geassocieerd zouden zijn
met sinusknoop dysfunctie.19
Ook wordt er onderscheid gemaakt tussen "loss-of function" en "gain of
function" mutaties in SCN5A. Enkel de eerste groep zou gelinkt worden met familiale sinus
bradycardie syndromen (zoals SSS).19,29,31
De 2de groep wordt gelinkt met de bradycardie gezien in
"Long QT syndrome type 3".19
1.4.3 Stoornissen ter hoogte van de modulatie
Chronische sympatische stimulatie resulteert in een abnormale pacemaking ter hoogte van het hart,
met onderdrukking van de natuurlijke pacemaker (de sinusknoop) en bevordering van de pacemaking
in de ectopische regio's, waarbij de sinusknoop zijn functie als toonaangevende pacemaker verliest.26
De automaticiteit van deze atriale ectopische pacemakers is minder afhankelijk van de Ca2+
-klok,
10
maar meer afhankelijk van de membraanpotentiaalklok. Deze pacemakers kunnen als back-up
pacemakers optreden indien de sinusknoop faalt in zijn functie.11
Indien If wordt geblokkeerd in de aanwezigheid van chronische sympatische stimulatie (effect op
hartcontractiliteit) kan er ook tachycardie-bradycardie optreden. Deze bevinding toont aan dat If wel
een zeer belangrijke rol zou spelen in de normale functie van de sinusknoop, onder omstandigheden
van een continu toegenomen prikkeling van de sympaticus (zoals bij hartfalen).26
Honden met
hartfalen, als gevolg van hartritmestoornissen, kunnen ook periodes van tachycardie-bradycardie
vertonen. Omdat hartfalen wordt geassocieerd met zowel een chronische verhoging van de
circulerende catecholamines en een onderdrukking van de If, wordt er verondersteld dat de If blokkade
samen met verlengde sympathische stimulatie tachycardie-bradycardie kan induceren in het rechter
atrium van de hond.7,26
Vreemd genoeg werden de verlengde (>3s) sinus pauzes uitgelokt door korte
sympathische activiteiten, niet door vagale activatie.
11
2. SICK SINUS SYNDROME
2.1 Algemeen
Het sick sinus syndrome (SSS) is een algemeen voorkomende klinische aandoening ter hoogte van
de sinusknoop 5,32,33
en/of het omgevende (rechter) atriale myocardium,12
voor het eerst beschreven in
1968.32
Het bestaat uit een breed spectrum aan elektrofysiologische afwijkingen in de prikkelvorming,
de prikkelgeleiding naar de atria, onvoldoende pacemaker activiteit of toegenomen gevoeligheid voor
atriale tachyaritmieën.3,5,12,13,32,33,34
Ook structurele veranderingen zoals infiltratie van vet of fibrosis ter
hoogte van de sinusknoop of fibrosis in het myocardium kunnen zowel een gevolg als een oorzaak
zijn van dit syndroom. Dit zorgt voor dilatatie van de atria met functieverlies van het atriale
myocardium en regio's van spontane littekenvorming ter hoogte van de crista terminalis. Bij patiënten
met SSS ligt de activiteit van de sinusknoop ook meer in het onderste gedeelte (1/3) van de crista
terminalis en is deze activiteit ook eerder unicentrisch van oorsprong.12,13
Dit syndroom wordt ook
vaak sinusknoop dysfunctie genoemd en ook andere benamingen zijn bekend zoals tachycardie-
bradycardie syndroom en sinoatriale ziekte.5,33
Kort samengevat kan de sinusknoop bij SSS zijn pacemakerfunctie dus niet of onvolledig uitoefenen
als gevolg van een stoornis in de automaticiteit en/of het onvermogen tot prikkelgeleiding naar het
omgevende atriale weefsel.5,13,36
Het SSS dat in deze literatuurstudie wordt uitgewerkt uit zich in verschillende vormen van aritmie:
sinus bradycardie
sinus pauze of arrest
tachycardie-bradycardie
chronotrope incompetentie
sinoatriale exit block
Het SSS is dan ook wereldwijd de meest voorkomende klinische indicatie voor pacemaker
implantatie.3,5,13,19,28,29,37,38
2.2 Voorkomen
Het SSS werd al geïdentificeerd bij de mens en de hond39
maar het syndroom werd nog niet33,38
/zeer
zeldzaam35
bij katten beschreven. Humaan gezien zou SSS voornamelijk optreden bij oudere
mensen, maar het kan voorkomen op elke leeftijd. Dit syndroom kan alleenstaand voorkomen maar
zou ook secundair aan onderliggende hartziekten kunnen optreden (vnl. bij jongeren).3,19,29,32,37
Bij de hond wordt SSS vaak beschreven bij miniatuur Schnauzers33,34
en West Highland White
Terriërs (WHWT).35,38
Bij deze rassen zou SSS een erfelijke aanleg hebben36
en WHWT lijken over het
algemeen ook gevoeliger te zijn. Of er een echte predispositie voor SSS bestaat bij de WHWT kan
nog niet met zekerheid gezegd worden, meer onderzoek is hier voor nodig.38
Het syndroom werd ook al vastgesteld bij dashonden, Cocker Spaniels,35,36
mopshonden en
verschillende kruisingen.35,38
Dit syndroom treedt bij de meeste honden op vanaf 6-jarige leeftijd en
wordt het meest aangetroffen bij teven en dat op iets oudere leeftijd dan bij reuen.34,36,38
Maar SSS
werd ook al beschreven bij o.a. een 2 jaar oude mannelijke boxer.39
De voor SSS gepredisponeerde
12
rassen vertonen meestal ook een predispositie voor degeneratieve ziekten ter hoogte van de
hartkleppen.36
2.3 Etiologie van sick sinus syndrome
Stoornissen in de sinusknoop kunnen veroorzaakt worden door intrinsieke of extrinsieke factoren. De
intrinsieke factoren omvatten processen die een directe invloed hebben op de anatomie en fysiologie
van de sinusknoop en/of het omgevende atriale weefsel. De extrinsieke factoren omvatten dan weer
externe processen die de functie van de sinusknoop beïnvloeden door o.a. secundair functionele
afwijkingen in de sinusknoop te induceren. Soms kan ook een combinatie van intrinsieke en
extrinsieke factoren de oorzaak zijn voor sinusknoop dysfunctie.3,5
2.3.1 Extrinsieke factoren
Extrinsieke factoren, die de functie van de sinusknoop kunnen beïnvloeden zijn:
- medicatie: direct effect op nodaal weefsel of indirect neurale effecten. Bv: -blokkers, Ca2+
-
blokkers, cardiale glycosiden, anti-aritmische medicatie, sympaticolytische antihypertensie
medicatie, lithium, phenytoïne,...
- stoornissen ter hoogte van de elektrolytenbalans (zoals o.a. hyperkaliëmie)
- verhoogde vagale tonus: braken, hoesten,..
- hypothyroïdisme
- slaap apneu
- hypothermie
- hypoxie
- toegenomen intracraniale druk
De extrinsieke factoren zijn vaak reversibel of kunnen behandeld worden en zouden over het
algemeen eerst gecorrigeerd moeten worden voor men overgaat naar pacemaker therapie.3,4,5
2.3.2 Intrinsieke factoren
De intrinsieke factoren zijn degeneratief en pathologisch vaak gekarakteriseerd door fibreuze
vervanging van de sinusknoop of zijn connecties met het atrium en omvatten:
- Idiopathisch: De meeste gevallen van SSS bij de mens en de hond worden veroorzaakt
door een idiopathische degeneratie van de sinusknoop (fibrosis van het nodale weefsel).
4,8,12,36,39,40,41,42 Fibrose zou samengaan met een verlies aan pacemakercellen en een shift
veroorzaken naar de tragere caudaal gelegen foci ter hoogte van de sinusknoop.3
- Algemene infiltratieve processen: SSS is geassocieerd met een toename van fibreus
weefsel in de sinusknoop,4,41,42
aanzienlijk verlies van nodale cellen met vervanging door
fibrose, amyloïd afzetting in de nodale regio, hypoplastische of atrofische sinusknoop en niet
detecteerbare morfologische veranderingen.5,34,38,40
a. Inflammatie: bv. myocarditis kan de functie van de sinusknoop wijzigen en uiteindelijk
leiden tot fibrosering ervan.4,40
b. Ouderdom: zorgt voor afname van het gemiddelde hartritme en een toename van de
conductietijd in de sinusknoop. Deze beïnvloeding door de leeftijd wordt niet
13
vastgesteld bij katten en konijnen, wel bij ratten en mensen. Ook hier wordt er een link
gelegd met fibrosis van de sinusknoop naarmate men ouder wordt (ook bij de
hond).1,38
Bij de rat speelt voornamelijk een remodellering van de sinoatriale
extracellulaire matrix een rol. Ook zou er bewijsmateriaal zijn van ouderdom
afhankelijke remodellering van ionenstromen en kanalen.1
- Familiaal: verschillende autosomaal dominante overerfbare vormen met gereduceerde
penetrantie en recessieve vormen van overerving werden al beschreven.3
a. Mutatie in de pacemaker current (If) subunit gene HCN4: kan aanleiding geven tot een
autosomaal en dominante vorm van SSS. Mutatie in het gen voor HCN4 op
chromosoom 15 zorgt voor een verminderde activiteit If en heeft een goedaardige
familiale bradycardie als gevolg.1,4,15,18,26,27,43
Er zijn verschillende families gevonden
die gediagnosticeerd werden met SSS, te wijten aan genmutaties ter hoogte van
HCN. Ondertussen zijn er al vier mutaties beschreven ter hoogte van het HCN4-gen,
allen gepaard met sinus bradycardie.
b. Autosomaal recessieve en dominante vorm van SSS met als opvallend kenmerk
atriale onprikkelbaarheid en afwezigheid v P-golven op ECG, veroorzaakt door (loss
of function19,28,31
) mutaties in SCN5A, het cardiale Na+-kanaal gen (Nav1.5) op
chromosoom 3 1,4,15,19,29,43
Eenzelfde mutatie in SCN5A kan een variërend fenotype
geven (nl. van asymptomatisch tot erge klinische symptomen) wat mogelijk deels
veroorzaakt wordt door single-nucleotide polymorphisms (waarvan H558R het meest
voorkomende SCN5A polymorfisme is) en dit fenotype is dus mutatie-specifiek.31, 37
Dit polymorfisme kan een genetische factor zijn die het fenotype van de ziekte
beïnvloedt in SCN5A-gerelateerd SSS.37
c. Mutaties in RyR2 en CSQ (calsequestrin) zorgen ervoor dat de Ca
2+ vrijstelling door
het SR afneemt en geven zo aanleiding aan bradycardie.1,11,15,26
d. Een mutatie ter hoogte van het ANK2-gen (ankyrine B) zou ook aanleiding kunnen
geven tot SSS omdat het een rol speelt in de stabiliteit van de Na+-Ca
2+ uitwisselaar.
32
e. Onlangs werd nog een SSS-geassocieerd gen gevonden, namelijk MYH6. Dit gen
codeert voor de -myosine zware keten subunit (MHC) van het cardiale myosine.
Een missense mutatie in dit gen zou een hogere risico betekenen voor deze ziekte.
(studie met mensen van IJsland: vrij van de mutatie; risico van 6% op ontwikkelen van
SSS, mensen drager van de mutatie: risico van 50%). Veel voorkomende varianten
van dit gen moduleren de cardiale geleiding, met effect op het hartritme en het PR-
interval.32
- Iatrogeen: schade aan sinusknoop door chirurgie.3,4,5,40
- Fysiologisch: Het is bekend dat atleten in rust een bradycardie vertonen. Er wordt nu ook
aangenomen dat oefeningen voor het uithoudingsvermogen op lange termijn het risico op
atriale fibrillatie en "flutter" kunnen verhogen.1
14
- Andere geassocieerde aandoeningen:
a. Ischemische hartziekten1,5,8,34,36,38,40
bv. Kransslagaderstenose1,5
en chronische
ischemie kan fibrosis veroorzaken, en dus leiden tot SSS, jaren na een myocardiaal
infarct.3,8
b. Hartfalen: veroorzaakt afwijkingen in het cardiale geleidingssysteem, inclusief SSS.
Bij de hond kan hartfalen een onderdrukking van de HCN kanalen induceren, wat leidt
tot sinusknoop dysfunctie1 bv: verminderde expressie van HCN4 draagt bij tot
hartfalen geïnduceerde sinusknoop dysfunctie.
c. Atriale fibrillatie is geassocieerd met verminderde expressie van If en IK
(onderdrukking van HCN2/4) in hondenmodellen en kan dus leiden tot sinusknoop
dysfunctie.4 Maar omgekeerd kan atriale fibrillatie ook een gevolg zijn van atriale
aritmieën (door elektrische remodellering en structurele remodellering) en dus door
SSS, maar dit zou deze masterproef te ver leiden en hier wordt er verder niet meer op
ingegaan.10,12,13
d. Verschillende neuromusculaire ziekten (zoals collageen vasculaire ziekten en
sarcoïdosis) vertonen een predilectie voor het geleidingssysteem en de
sinusknoop.3,4,5
e. Infectieuze ziekten zoals Ziekte van Chagas, ziekte van Lyme (Borrelia burgdorferi),5
endocarditis en difterie worden soms in verband gebracht met SSS.3
f. Er wordt verondersteld dat de microvasculopathie die samengaat met diabetes een
hogere incidentie veroorzaakt van sinusknoop dysfunctie, al is bewijs hieromtrent
moeilijk te vinden. Er wordt gedacht dat insuline als stimulator kan optreden voor het
Na/K-ATPase van de celmembraan wat dan leidt tot dysfunctie van de sinusknoop.
Patiënten met chronisch hoge insulinespiegels of chronische blootstelling aan
hyperinsulinemie zou kunnen leiden tot hyperpolarisatie van de sinoatriale myocyten,
door het tekort aan Na+.1
2.4 Klinisch beeld
Klinisch kan dit syndroom volledig asymptomatisch verlopen en zich enkel uiten als een ECG
anomalie (zie verder)3,4,5,40
maar patiënten met SSS kunnen zich ook presenteren met een breed
spectrum aan symptomen. Vaak wordt een klinisch beeld gezien van (pre)syncope, duizeligheid,
vermoeidheid, incoördinatie en (episodische) zwakte met voorbijgaande depressie van het bewustzijn,
wat vaak te wijten kan zijn aan verlengde sinus pauzes.4,8,32,33,34,35,36,38,40
De symptomen
weerspiegelen een voorbijgaande hypoperfusie van orgaansystemen, met voornamelijk een
hypoperfusie ter hoogte van het cerebrum en de skeletspieren. Secundair kan hierdoor dus het
zenuwstelsel, de skeletspieren en het renale systeem aangetast worden.3,36,38,39
Typisch echter is de
variërende intensiteit en het intermitterend optreden van de symptomen.4,5,32,36
De symptomen kunnen
gerelateerd zijn zowel aan een abnormaal trage als aan een abnormaal snelle hartslag.4,36
Patiënten
met een sinus bradycardie of met chronotrope incompetentie vertonen vaak niet-specifieke
symptomen; zoals een verminderde inspanningscapaciteit en vermoeidheid.4,5
Ongeveer 33% tot 50%
15
van de patiënten met sinusknoop dysfunctie ontwikkelen ook een supraventriculaire tachycardie
(meestal atriale fibrillatie en atriale flutter).4
In vele gevallen kunnen de symptomen ook een resultaat
zijn van een onderliggende cardiovasculaire ziekte, zoals een kransslagaderstenose.4,34
Een
significante minderheid van de patiënten met SSS ontwikkelen symptomen en tekenen van congestief
hartfalen die geassocieerd kunnen worden met de trage of snelle hartslagen.4,36
Klinische symptomen
bij honden kunnen het resultaat zijn van bradycardie en sinusarrest, plotse tachycardie of beide. De
symptomen kunnen gelijken op toevallen geïnduceerd door neurologische of metabole stoornissen35
en werden soms geassocieerd met opwinding en beweging. De honden kunnen ook ataxie vertonen
en soms een laterale of sternale decubitus, maar blijven bewust van hun omgeving.38
Degeneratieve
ziekten van de atrioventriculaire kleppen (o.a. mitralisklep endocardiose) kunnen ook gelijktijdig
aanwezig zijn en secundair aanleiding geven tot congestief hartfalen door regurgitatie.34,35
Radiografisch kan men bij de hond (WHWT) soms een milde cardiomegalie ter hoogte van het rechter
ventrikel (uitzonderlijk ook ter hoogte van het linker ventrikel) vast stellen en een beperkte toename in
bronchiale en interstitiële patronen ter hoogte van de longen. Echocardiografisch kan er soms een
milde tot matige mitralisklep regurgitatie (veroorzaakt door mitralisklep endocardiosis), milde
tricuspidalisklep incompetentie, vergroting van het linker atrium en zelden ook een tricuspidalisklep
regurgitatie aangetoond worden. Ook kan er soms met echocardiografie een milde tot matige
endocardiosis gevonden worden, zonder verdere abnormaliteiten.38
Algemeen gezien zou SSS dus moeten worden overwogen bij patiënten met vermoeidheid,
inspanningsintolerantie, syncope (eventueel het syndroom van Adams-Stokes: plotse voorbijgaande
vorm van syncope, soms gepaard met toevallen door een afwezige pompfunctie van het hart35
) en
sinus bradycardie.4,8,20
Men moet ook zeker aan SSS denken indien syncope optreedt bij miniatuur
schnauzers en er afwijkende bevindingen zijn op het ECG.34
2.5 ECG
Er worden verschillende elektrocardiografische afwijkingen beschreven bij patiënten met SSS. Op een
ECG kan dit syndroom zich uiten als sinus bradycardie, sinus pauzes, sinus arrest, sinoatriale exit
block, tachycardie-bradycardie, chronotrope incompetentie en persisterende atriale stilstand.
1,5,8,12,32,33,34,38 Ook kunnen gelijktijdig abnormaliteiten optreden in het atrioventriculaire geleidings-
systeem, waardoor de activiteit van de secundaire pacemakers onderdrukt wordt en verlengde
periodes van asystolie kunnen optreden.35
Sinus bradycardie: humaan gezien spreekt men van sinus bradycardie indien er een
hartslag lager dan 60bpm wordt vastgesteld. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen
fysiologische (o.a. door een verhoogde vagale tonus bij atleten en jong volwassenen) en
pathologische sinus bradycardie (meestal persisterend).
Sinus pauzes en sinus arrest kunnen resulteren uit het falen van de sinusknoop om te
ontladen, waardoor ze een pauze in het ECG vertonen zonder zichtbare P-golven. Pauzes
worden frequent waargenomen bij patiënten met bradycardie-tachycardie syndroom.3
Persisterende atriale stilstand: indien er geen spontane atriale activiteit optreedt (bv: na een
sinus pauze of sinus arrest) en de atria niet kunnen worden gestimuleerd spreekt men van
16
atriale stilstand. Op het ECG is er geen atriale activiteit te bespeuren. Dit kan veroorzaakt zijn
door o.a. fibrosering van de atria met een afunctioneel myocardium.4
Sinoatriale exit block: er wordt een impuls gevormd in de sinusknoop, maar is er een
verstoring in de geleiding naar de atria.4,5
De ernst van deze sinoatriale exit block kan sterk
variëren (op een manier die kan vergeleken worden met een atrioventriculaire block). Een
vertraging in de geleiding van de sinusknoop zal niet direct zichtbaar zijn op het ECG, een
2de graad sinoatriale blok zal een intermitterende geleiding veroorzaken van de sinusknoop
en een regelmatig onregelmatig atriaal ritme.4
Indien er een progressieve verlenging is van de
geleiding in de sinusknoop met intermitterend falen van de geleiding naar het atriale weefsel
spreekt men van een 2de graad sinoatriale block, type 1. Op het ECG ziet men dan een
intermitterende afwezigheid van P-golven. Bij een 2de graad sinoatriale block, type 2 is er
geen verandering van de geleiding voor de pauze. Indien er geen P-golven meer zichtbaar
zijn op het ECG spreekt men van een 3de graad sinoatriale block.4
Chronotrope incompetentie: verzwakte hartfrequentie respons op fysische inspanning of
veranderde metabole eisen waarbij de sinusknoop niet in staat is om minstens 80% van het
leeftijd voorspelde hartritme te bereiken.3,5,32
Tachycardie-bradycardie: uit zich op het ECG als plotse toenamen van supraventriculaire
tachycardieën met afwisselend verlengde periodes van sinus pauzes, dit gaat ook vaak
samen met traagheid van de atrioventriculaire knoop. De P-golven en QRS- complexen zelf
zien er vaak normaal uit op het ECG, maar P-golven kunnen toch soms een abnormaal
uitzicht hebben of afwezig zijn.36,38
Fig. 4. Een typisch voorbeeld van een humane patiënt met tachycardie-bradycardie syndrome: eerst een periode van atriale
fibrillatie die plots stopt en gevolgd wordt door een periode van sinus pauze. (uit Vogler J. et al., 2012)
17
Fig. 5. Een tachycardie-bradycardie patroon bij een hond met sick sinus syndrome. We zien hier 2 lange perioden van sinus
arrest. De eerste pauze wordt gevolgd door een “junctional escape complex” en supraventriculaire tachycardie. Door de snelle
ontladingen van de sinusknoop wordt zijn automaticiteit onderdrukt en ontstaat een volgende lange pauze. Papiersnelheid:
25mm/sec. (uit Jochman-Edwards et al., 2002)
Deze ECG bevindingen gelden zowel voor de mens als voor de hond. De meest voorkomende
ritmestoornissen bij honden met dit syndroom zijn sinusarrest, sinoatriale blok en sinusbradycardie.34
2.6 Diagnose
Indien patiënten typische symptomen en elektrocardiografische bevindingen vertonen is de diagnose
redelijk eenvoudig te stellen.5,38
Maar omdat de symptomen van SSS en de verandering van het
hartritme vaak een intermitterend voorkomen kunnen hebben, kan de diagnosestelling zeer
frustrerend en moeilijk zijn.3,5
De diagnose wordt meestal gesteld op basis van de klinische en/of
elektrocardiografische tekenen, waarbij rust-ECG, Holter-monitoring, implanteerbare ECG-monitors en
cardiac event monitors de symptomen met het cardiale ritme kunnen linken.3,4,38,39,40
Nog een
methode voor een diagnose te stellen van sinusknoop dysfunctie is elektrische stimulatie van het
rechter atrium waarbij de "corrected sinus node recovery time" (cSNRT) wordt berekend.4,34,38,40
Hierbij
wordt het rechter atrium voor een tijd van buitenaf gestimuleerd aan een sneller ritme dan het
intrinsieke ritme (= Rapid right atrial pacing), waarna de externe pacemaker wordt stilgelegd en de
cSNRT wordt nagegaan. De cSNRT is het interval tussen de laatste extern gestimuleerde hartslag tot
de eerstvolgende sinusknoop depolarisatie en is niet afhankelijk van het onderliggende ritme (vandaar
de correctiefactor "c"). Bij normale individuen is er na een korte pauze op het ECG weer een P-golf
samen met een normaal sinusritme te zien. Een verlengd interval (>3 seconden bij de mens, >1,5 bij
de hond) duidt op een intrinsieke abnormaliteit ter hoogte van de sinusknoop en ondersteunt de
diagnose van SSS, maar een normale cSNRT interval sluit SSS niet uit.34,38
Bij SSS wordt de
verlengde pauze vaak ook gevolgd door een periode van bradycardie, soms zo erg dat de cardiac
output daalt en aanleiding geeft tot zwakte en/of syncope.34
Bij honden met SSS worden vaak ECG-abnormaliteiten vastgesteld, maar ze kunnen ook 1 of
meerdere normale rust-ECG's vertonen. Daarom is het dus best om langer te monitoren of gebruik te
maken van "holter-monitoring" (24u) om een definitieve diagnose te kunnen stellen. Bij honden met
persisterende bradycardie kan men ook een atropine challenge/respons test uitvoeren om een
diagnose te stellen. Met deze test kan men uitmaken of de sinus-aritmieën veroorzaakt worden door
een verhoogde vagale tonus of door sinusknoop dysfunctie. Atropine is namelijk een competitieve
18
muscarine-receptor antagonist en heeft dus weinig tot geen effect op bradyaritmieën veroorzaakt door
sinusknoop dysfunctie).34,35,36,38,39
Gezonde honden zouden bij deze test een sterke verhoging van het
hartritme vertonen in tegenstelling tot honden met SSS die een abnormale tot geen respons vertonen.
35,36,39 Bij de hond kan de diagnose ook worden bevestigd door elektrische stimulatie testen en het
bepalen van de SNRT.34,36
2.7 Behandeling
Aangezien sinusknoop dysfunctie niet wordt geassocieerd met hogere sterftecijfers (al werd bij
mopshonden wel een geval van plotse sterfte als gevolg van SSS gerapporteerd 38
) is het doel van de
therapie dus voornamelijk om een reductie van de klinische symptomen te bekomen.2,4,8,32,40
De
behandeling van patiënten met SSS hangt af van de aan- of afwezigheid van klinische tekenen.
Asymptomatische patiënten worden best niet behandeld, indien er wel duidelijke klinische symptomen
optreden zou pacemaker implantatie de meest effectieve behandeling zijn voor patiënten met SSS,
2,3,4,8,32,36,39,40 eventueel gecombineerd met anti-aritmische medicatie om de tachycardieën onder
controle te houden. Indien men beslist om deze ziekte niet te behandelen kunnen steeds meer
syncopes optreden en kan het risico op plotse sterfte toenemen bij patiënten met klinische
symptomen, vaak door trombo-embolie. Pacemaker implantatie elimineert de klinische symptomen en
verlengt de levensduur van de symptomatische patiënten.39
Indien de ziekte wordt veroorzaakt door
extrinsieke factoren, zal men eerst de onderliggende etiologiën moeten aanpakken.3
Een behandeling die enkel bestaat uit medicatie is meestal niet succesvol.3,33,36,39
Toch worden
honden vaak enkel behandeld met anticholinerge middelen (propantheline, hyoscyamine), een β-
blokker (propranolol, atenolol),36,38,39,40
bronchodilatatoren (methylxanthine, theophylline), β2-
sympathicomimetica (terbutaline, albuterol) of hydrazaline (gladde spier relaxator: vasodilatie); de
verbetering hierdoor zou veelal tijdelijk zijn (bv door tolerantie).35,36,38
Middelen, zoals propantheline en
atropine38
, gebruikt om een versnelling van het sinusritme te bekomen, zouden de tachyaritmieën
kunnen verergeren (bij o.a. tachycardie-bradycardie syndroom van SSS); omgekeerd kunnen
middelen gebruikt voor de behandeling van de tachyaritmieën (zoals digoxine, atenolol en diltiazem)
ook de bradycardie verergeren.35,36,39
Bij honden die niet reageren op een medicamenteuze therapie en bij het tachycardie-bradycardie
syndroom blijft de beste behandeling een pacemaker implantatie.36,38
Maar hoewel elektronische
pacemakers zeer effectief zijn voor deze behandeling, zijn er ook enkele negatieve punten aan deze
therapie. Er is namelijk een gebrek aan autonoom gedreven modulatie en de pacemaker is afhankelijk
van een batterij. Sommige laboratoria zijn daarom de laatste jaren meer en meer geïnteresseerd in
het ontwikkelen van biologische pacemakers.2,8
Er zijn al verschillende benaderingen geweest met
methoden gebaseerd op genen, zoals overmatige expressie van 2-adrenerge receptoren en HCN-
kanalen, onderdrukking van K+-kanalen
2 en If expressie door gebruik van microRNA.
8 Ook cel-
gebaseerde methoden zoals transfer van spontaan contraherende cardiomyocyten, bekomen uit
verschillende types van stamcellen, zijn al besproken.2,8
Recent zijn er twee benaderingen ontwikkeld
met gebruik van microRNA ‘s. Het gebruik van "gene-specific microRNA mimic" zou helpen om het
hartritme te laten stijgen, en microRNA-maskerende antisense technieken zouden het hartritme
19
reduceren, maar verdere studies zijn nog nodig.8
Biologische pacemakers gebaseerd op HCN-
expressie zouden mogelijks een succesvolle benadering kunnen zijn. Verschillende protocollen zijn al
onderzocht voor de ontwikkeling van HCN-gebaseerde biologische pacemakers zoals adenoviraal of
lentiviraal-gemedieerde HCN infectie, chemisch geïnduceerde fusie van fibroblasten die HCN1 tot
expressie brengen en het gebruik van mesenchymale stamcellen met overmatige expressie van
HCN.2,8,10
Dit toont aan dat transfer van HCN-kanaal genen of van myocyten die HCN tot expressie
brengen in vivo pacemaking zou kunnen induceren, indien toegepast onder de juiste
omstandigheden.2
20
BESPREKING
Sick sinus syndrome is een klinische term die vaak wordt gebruikt om een breed spectrum aan
hartfrequentiestoornissen te omschrijven die ontstaan door afwijkingen ter hoogte van de sinusknoop
of het omgevende atriale weefsel. Deze aandoening kent meerdere benamingen zoals; tachycardie-
bradycardie syndroom, sinusknoop dysfunctie en sinoatriale ziekte. Om deze ziekte beter te begrijpen
werd er eerst aandacht besteed aan de anatomie en fysiologie van de sinusknoop zelf, hieruit werd
duidelijk dat de sinusknoop niet zo'n mooi omschreven kleine zone ter hoogte van de laterale
epicardiale groeve van de sulcus terminalis omvat zoals voorheen werd gedacht. De sinusknoop zou
fysiologisch zelfs een zone omschrijven die ongeveer driemaal groter is. De cellen ter hoogte van de
sinusknoop zijn in staat om zelf repetitief actiepotentialen te ontwikkelen, onafhankelijk van de
innervatie, en ontladen aan een sneller ritme dan de overige pacemakers in het cardiale weefsel. De
knoop staat in voor de controle van de hartfrequentie en de normale elektrische activatie en wordt
daarom de natuurlijke of primaire pacemaker van het hart genoemd. De activiteit van een normale
sinusknoop is multicentrisch en in het bovenste gedeelte gelegen.
De actiepotentiaal ter hoogte van de sinusknoop is duidelijk te onderscheiden van actiepotentialen van
overige cardiale cellen door de relatief gedepolariseerde membraanpotentiaal van -60 mV (=maximale
diastolische potentiaal) in plaats van -80 en een diastolische depolarisatiefase 4 of pacemaker-
potentiaal. Ook is er een tragere opwaartse fase 0. Verschillende inwaartse en uitwaartse
ionenstromen staan in voor de fase 4 van de actiepotentiaal, deze stromen worden opgedeeld in 2
groepen nl. de calciumklok en de membraanpotentiaalklok, welke onafhankelijk van elkaar zijn maar
samenwerken om het sinusritme te behouden. Storende invloeden ter hoogte van beide regulerende
klokken kunnen een invloed hebben op het pacemakerritme en zijn functie. Het is enige tijd wel in
vraag gesteld of calcium een rol zou spelen in de automaticiteit van de pacemakercellen maar nu is er
geweten dat gestegen intracellulair calcium de natrium-calcium uitwisselaar kan activeren en zo kan
leiden tot een spontane fase 4 depolarisatie, waaruit een actiepotentiaal volgt. Nu is er weer discussie
of de funny current (ook wel pacemaker current genoemd) inderdaad de hoofdrol zou spelen in de
membraanpotentiaalklok. Tegenindicaties zijn dat blokkade van deze stroom door Cs+ maar een
minimaal effect op het pacemakerritme heeft en dat deze current een te trage activering kent. Ook
werd er in een artikel beweerd 2 dat de densiteit van de HCN4 proteïnen van de funny current centraal
in de sinusknoop het hoogst is en afneemt naar de periferie toe, maar dit laatste wordt wel
tegengesproken. 8 In een vrij recent artikel werd geschreven dat calcium ook een rol zou kunnen
spelen ter hoogte van de funny current, maar verder onderzoek lijkt hier wel gepast voor men verdere
conclusies hieromtrent zou maken. Deze current wordt verder nog gemoduleerd door noradrenaline,
die voor een versnelling van het hartritme zorgt (ook ICa,L is hiervoor gevoelig en mede
verantwoordelijk), en acetylcholine, welke een negatief chronotrope reactie induceert. Vreemd genoeg
is er een vertraging van het sinusritme op te merken indien er sprake is van een tonische sympatische
stimulatie gedurende een periode van parasympatische stimulatie, waarvan het moleculaire
mechanisme nog onbekend is. Ook opmerkzaam is het feit dat bij blokkade van de funny current in
een periode van chronische sympatische stimulatie tachycardie-bradycardie kan optreden, waarbij de
verlengde sinus pauzes een gevolg zouden zijn van de sympatische prikkeling. Chronische
21
sympatische stimulatie op zich resulteert ook in een abnormale pacemaking met stimulatie van de
ectopische pacemakerregio's waarbij de sinusknoop zijn functie als toonaangevende pacemaker
verliest.
Omdat sick sinus syndrome humaan gezien de belangrijkste indicatie is voor pacemaker implantatie
werd hier duidelijk al heel wat onderzoek naar verricht, ook bij de hond is deze ziekte al regelmatig
beschreven maar hier wordt, waarschijnlijk door economische redenen, eerder gegrepen naar een
medicamenteuze behandeling (o.a. propantheline, albuterol, hydrazaline,...). Maar ook de wereld van
de pacemakers staat niet stil, er zijn namelijk al verschillende benaderingen geweest om biologische
pacemakers te ontwikkelen. Bij de kat is het syndroom amper tot zelfs niet beschreven, wat eigenlijk
zeer eigenaardig is aangezien sick sinus syndrome een algemene klinische aandoening is ter hoogte
van de sinusknoop en het omgevende atriale weefsel. Of deze ziekte bij de kat werkelijk niet voorkomt
of deze uitspraak eerder een gevolg is van te weinig aandacht voor deze ziekte of onderzoek bij dit
dier is niet geweten. Het syndroom treedt voornamelijk op bij oudere mensen, eventueel zelfs
secundair aan onderliggende hartziekten, maar de ziekte kan optreden op iedere leeftijd. Bij de hond
is er twijfel over echte predisposities voor sick sinus syndrome bij bepaalde hondenrassen, zeer sterk
verdacht hiervoor is de West Highland White Terriër, maar ook miniatuur schnauzers kunnen hiervan
worden verdacht. Verder onderzoek zou kunnen uitwijzen of deze, en eventueel andere
hondenrassen, inderdaad gepredisponeerd zijn voor deze ziekte. Wel is geweten dat de ziekte het
meest wordt aangetroffen bij teven vanaf 6-jarige leeftijd (die meestal iets ouder zijn dan aangetaste
reuen).
Sick sinus syndrome wordt veroorzaakt door intrinsieke en/of extrinsieke factoren. Extrinsieke factoren
moeten eerst worden aangepakt voor men pacemaker therapie overweegt. De belangrijkste
extrinsieke factor is medicatie met een direct effect op het nodaal weefsel of een indirect neuraal
effect, verder behoren stoornissen in de elektrolytenbalans, verhoogde vagale tonus, hypothyroïdie en
andere tot deze categorie. Bij de intrinsieke factoren spelen voornamelijk de idiopatische sinusknoop
degeneratie, algemene infiltratieve processen en familiale gendefecten een rol, maar ook meerdere
factoren zijn hier beschreven. Ook andere aandoeningen; zoals ischemische hartziekten, atriale
fibrillatie, infectieuze ziekten maar ook diabetes worden geassocieerd met sick sinus syndrome maar
de onderliggende mechanismen zijn vaak niet met zekerheid gekend.
De diagnose van de ziekte wordt gesteld op basis door een combinatie van klinische tekenen met een
ECG. Deze aandoening kan tot de frustratie van de clinicus wel soms (bijna) symptoomloos verlopen
en de ECG-anomalie kan intermitterend zijn, waardoor de diagnosestelling soms moeizaam verloopt.
Meest voorkomende symptomen zijn (pre)syncope, zwakte, vermoeidheid en inspanningsintolerantie.
Bij de hond wordt ataxie ook regelmatig als bijkomend symptoom vernoemd. Elektrocardiografisch ziet
men vaak een sinus bradycardie, sinus pauze/arrest, sinoatriale exit block, tachycardie-bradycardie
(vandaar ook de naam tachycardie-braycardie syndroom) tot zelfs atriale stilstand en chronotrope
incompetentie. Ook moet men bij de hond natuurlijk rekening houden met de waarschijnlijke
raspredisposities. Naast de elektrocardiografische technieken wordt er in de geneeskunde ook gebruik
gemaakt van elektrische rechter atriale stimulatie met berekening van de sinus node recovery time en,
voornamelijk bij de hond, de atropine response/challenge test om tot een diagnose te komen.
22
REFERENTIELIJST
1. Monfredi O., Dobrzynski H., Mondal T., Boyett M., Morris G. (2012). The Anatomy and
Physiology of the Sinoatrial Node-A contemporary Review. PACE 33, 1392-1406
2. DiFrancesco D. (2010). The Role of the Funny Current in Pacemaker Activity. Circulation
Research 106, 434-446
3. Vogler J., Breithardt G., Eckardt L. (2012). Bradyarrhythmias and Conduction Blocks. Revista
Española de Cardiología 65, 656-667
4. Spragg D., Tomaselli G. (2012). The bradyarrhythmias. In: Longo D., Fauci A., Kasper D.,
Hauser S. Jameson J., Loscalzo J. (Editors) Harrisons's principles of internal medicine, 18de
Editie, The McGraw-Hill Companies, Inc., United States of America, 1867-1877
5. Vijayaraman P., Ellenbogen K.A. (2011). Chapter 43: Bradyarrhythmias and Pacemakers. In:
Fuster V., Walsh R.A., Harrington R.A. (Editors) Hurst's The Heart. 13de Editie. The McGraw-
Hill Companies Inc., New York. Geraadpleegd op 28 augustus 2012 via
http://www.accessmedicine.com/content.aspx?aID=7814709
6. Brown H. (1982). Electrophysiology of the Sinoatrial Node. Physiological Reviews 62, 505-530
7. Zicha S., Fernandéz-Velasco M., Lonardo G., L'Heureux N., Nattel S. (2005). Sinus node
dysfunction and hyperpolarization-activated (HCN) channel subunit remodeling in a canine
heart failure model. Cardiovascular Research 66, 472-481
8. Verkerk A., van Ginneken A., Wilders R. (2009). Pacemaker activity of the human sinoatrial
node: Role of the hyperpolarization-activated current, If. International Journal of Cardiology
132, 318-336
9. Mescher A.L. (2010). Chapter 11: The Circulatory System. In A.L. Mescher (Editor)
Junqueira's Basic Histology: Text & Atlas, 12de editie. Geraadpleegd op 3 november 2012 via
http://www.accessmedicine.com/content.aspx?aID=6181468
10. Yeh Y., Burstein B., Qi X., Sakabe M., Chartier D., Comtois P., Wang Z., Kuo C., Nattel S.
(2009). Funny Current Downregulation and Sinus Node Dysfunction Associated with Atrial
Tachyarrhytmia: A Molecular Basis For Tachy-Bradycardia Syndrome. Journal of American
Heart Association 119, 1576-1585
11. Joung B., Chen P., Lin S. (2011). The Role of the Calcium and the Voltage Clocks in
Sinoatrial Node Dysfunction. Yonsei Medical Journal 52, 211-219
12. Roberts-Thomson K., Sanders P., Kalman J. (2007). Sinus Node Disease: An Idiopathic Right
Atrial Myopathy. Trends in Cardiovascular Medicine 17, 211-214
13. Sanders P., Morton J., Kistler P., Spence S., Davidson N., Hussin A., Vohra J., Sparks P.,
Kalman J. (2004). Electrophysiological and Electroanatomic Characterization of the Atria in
Sinus Node Disease: Evidence of Diffuse Atrial Remodeling. Circulation 109, 1514-1522
14. Lakatta E., Vinogradova T., Maltsev V. (2008). The Missing Link in the Mystery of Normal
Automaticity of Cardiac Pacemaker Cells. Annals of the New York Academy of Sciences
1123, 41-57
23
15. Chen P., Joung B., Shinohara T., Das M, Chen Z., Lin S. (2010). The Initiation of the Heart
Beat. Circulation Journal 74, 221-225
16. Maltsev A., Maltsev V., Mikheev M., Maltseva L., Sirenko S., Lakatta E., Stern M. (2011).
Synchronisation of Stochastic Ca2+
Release Units Creates a Rhythmic Ca2+
Clock in Cardiac
Pacemaker Cells. Biophysical Journal 100, 271-283
17. Gao Z., Chen B., Joiner M., Wu Y., Guan X., Koval O., Chaudhary A., Cunha S., Mohler P.,
Martins J., Song L., Anderson M. (2010). If and SR Ca2+
release both contribute to pacemaker
activity in canine sinoatrial node cells. Journal of Molecular and Cellular Cardiology 49, 33-40
18. Schulze-Bahr E., Neu A., Friederich P., Kaupp U.B., Breithardt G., Pongs O., Isbrandt D.
(2003). Pacemaker channel dysfunction in a patient with sinus node disease. Journal of
Clinical Investigation 111, 1537–1545
19. Lei M., Huang C., Zhang Y. (2008). Genetic Na+
channelopathies and sinus node dysfunction.
Progress in Biophysics and Molecular Biology 98, 171-178
20. Sartiana L., Stillitano F., Cerbai E., Mugelli A. (2009). Electrophysiologic changes in heart
failure: focus on pacemaker channels. Canadian Journal of Physiology and Pharmacology 87,
84-90
21. Vassalle M. (1995). The pacemaker current (If) does not play an important role in regulating
SA node pacemaker activity. Cardiovascular Research 30, 309-310
22. Vinogradova T.M., Lyashkov A.E., Zhu W., Ruknudin A.M., Sirenko S.,Yang D., Deo S.,
Barlow M., Johnson S., Caffrey J.L., Zhou Y.Y., Xiao R.P., Cheng H., Stern M.D., Maltsev
V.A., Lakatta E.G. (2006). High basal protein kinase A-dependent phosphorylation drives
rhythmic internal Ca2+ store oscillations and spontaneous beating of cardiac pacemaker cells.
Circulation Research 98, 505–514
23. Joung B., Tang L., Maruyama M., Han S., Chen Z., Stucky M., Jones L., Michael C. Fishbein
M., Weiss J., Chen P., Lin S.F. (2009). Intracellular calcium dynamics and acceleration of
sinus rhythm by beta-adrenergic stimulation. Circulation 119, 788–796
24. Bogdanov K.Y., Vinogradova T.M., Lakatta E.G. (2001). Sinoatrial nodal cell ryanodine
receptor and Na+–Ca
2+ exchanger: Molecular partners in pacemaker regulation. Circulation
Research 88, 1254–1258
25. Furukawa Y., Takei M., Narita M., Karasawa Y., Tada A., Zenda H., Chiba S. (1997). Different
sympathetic-parasympathetic interactions on sinus rate and atrioventricular conduction in dog
hearts. European Journal of Pharmacology 334, 191-200
26. Joung B., Shinohara T., Zhang H., Kim D., Choi E., On Y., Piccirillo G., Chen P., Lin S. (2010).
Tachybradycardia in the isolated canine right atrium induced by chronic sympathetic
stimulation and pacemaker current inhibition. American Journal of Physiology - Heart and
circulatory Physiology 299, 634-642
27. Nof E, Luria D, Brass D, Marek D, Lahat H, Reznik-Wolf H, Pras E., Dascal N., Eldar M.,
Glikson M. (2007). Point mutation in the HCN4 cardiac ion channel pore affecting synthesis,
trafficking, and functional expression is associated with familial asymptomatic sinus
bradycardia. Circulation 116, 463–470
24
28. Amin A., Asghari-Roodsari A., Tan H. (2010). Cardiac sodium channelopathies. European
journal of Physiology 460, 223-237
29. Benson D., Wang D., Dyment M., Knilans T., Fish F., Strieper M., Rhodes T., George A.
(2003). Congenital sick sinus syndrome caused by recessive mutations in the cardiac sodium
channel gene (SCN5A). Journal of Clinical Investigation 112, 1019-1028
30. Abriel H. (2010). Cardiac sodium channel Nav1.5 and interacting proteins: Physiology and
pathophysiology. Journal of Molecular and Cellular Cardiology 48, 2-11
31. Holst A., Liang B., Jespersen T., Bundgaard H., Haunso S., Svendsen J., Tfelt-Hansen J.
(2010). Sick Sinus Syndrome, Progressive Cardiac Conduction Disease, Atrial Flutter and
Ventricular Tachycardia Caused by a Novel SCN5A Mutation. Cardiology 115, 311-316
32. Holm H., Gudbjartsson D., Sulem P., Masson G., Helgadottir H., Zanon C., Magnusson O.,
Helgason A., Saemundsdottir J., Gylfason A., Stefansdottir H., Gretarsdottir S., Matthiasson
S., Thorgeirsson G., Jonasdottir A., Sigurdsson A., Stefansson H., Werge T., Rafnar T.,
Kiemeney L., Parvez B., Muhammad R., Roden D., Darbar D., Thorleifsson G., Walters G,
Kong A., Thorsteinsdottir U., Arnar D., Stefansson K. (2011). A rare variant in MYH6 is
associated with high risk of sick sinus syndrome. Nature Genetics 43, 316-320
33. Martin M. (1998). Arrhythmias. In: Fuentes V., Swift S. (Editors) BSAVA Manual of Small
Animal Cardiorespiratory Medicine and Surgery. BSAVA, United Kingdom, 153
34. Jochman-Edwards C., Tilley L., Lichtenberger M., Smith Jr. F., Kirby R. (2002).
Electrocardiographic findings in miniature schnauzers with syncope. Journal of Veterinary
Emergency and Critical Care 12, 253-259
35. Ware W. (2009). Bradyarrhythmias. In: Nelson R., Couto C. (Editors) Small animal internal
medicine, 4th Edition, Mosby Elsevier, Missouri, 82-83
36. Bright J. (2007). Sick sinus syndrome. In: Tilley L., Smith F. Jr (Editors) Blackwell's five minute
veterinary consult: Canine & Feline, fourth Edition, Blackwell Publishing, Iowa, 1258-1259
37. Gui J., Wang T., Trump D., Zimmer T., Lei M. (2010). Mutation-Specific Effects of
Polymorphism H558R in SCN5A-Related Sick Sinus Syndrome. Journal of Cardiovascular
Electrophysiology 21, 564-573
38. Moneva-Jordan A., Corcoran B., French A., Dukes-McEwan J., Martin M., Fuentes V.,
Hitchcock L., Bonagura J. (2001). Sick Sinus syndrome in nine West Highland white terriers.
The veterinary record 148, 142-147
39. Burrage H. (2012). Sick sinus syndrome in a dog: Treatment with dual-chambered pacemaker
implantation. The Canadian Veterinary Journal 53, 565-568
40. Kugler J. (1994). Sinus node dysfunction. Progress of Pediatric Cardiology 3, 226-235
41. Adan V., Crown L.A. (2003). Diagnosis and treatment of sick sinus syndrome. American
Family Physician 67, 1725–1732
42. Brignole M. (2002). Sick sinus syndrome. Clinics in Geriatric Medicine. 18,211–227
43. Milanesi R., Baruscotti M., Gnecchi-Ruscone T., DiFrancesco D. (2006). Familial sinus
bradycardia associated with a mutation in the cardiac pacemaker channel. The New England
Journal of Medicine 354, 151–157