Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny &...

89
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 1 e examenperiode Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een autismespectrumstoornis Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie, afstudeerrichting klinische psychologie door Silke Vercruysse Promotor: Prof. Dr. Ann Buysse Medepromotor: Prof. Dr. Inge Antrop

Transcript of Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny &...

Page 1: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Academiejaar 2012-2013

1e examenperiode

Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een

autismespectrumstoornis

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie,

afstudeerrichting klinische psychologie

door

Silke Vercruysse

Promotor: Prof. Dr. Ann Buysse

Medepromotor: Prof. Dr. Inge Antrop

Page 2: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

2

Page 3: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

3

Dankwoord

Ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te

bedanken, zonder wiens steun, hulp en vertrouwen de realisering van deze

Masterproef niet mogelijk geweest zou zijn.

Vooreerst wil ik prof. dr. Ann Buysse bedanken om het promotorschap op zich te

nemen en voor de kans die ik aldus gekregen heb om mij te verdiepen in dit

boeiende onderwerp. Bijzondere dank gaat uit naar prof. dr. Inge Antrop voor de

zorgvuldige begeleiding en het vertrouwen gedurende het hele proces. Haar

feedback en goede raad waren van onschatbare waarde. Ook wil ik graag prof. dr.

Tom Loeys en doctoraatsstudente Lara Stas bedanken voor de uitleg en hulp met

betrekking tot de ingewikkelde statistische analyses.

In het kader van het onderzoek wil ik ook mijn medestudenten en in het bijzonder

Hanne bedanken voor de goede samenwerking, die het werk een stuk lichter en

aangenamer maakten.

Ook wens ik zeker de gezinnen te bedanken voor hun tijd en medewerking. Door

hun antwoorden op de vele vragen hebben zij de inhoud van dit onderzoek mee

vormgegeven.

Vervolgens wil ik graag mijn vrienden bedanken voor hun bemoedigende woorden

en de leuke ontspanning tijdens het schrijven van deze Masterproef.

Aan Lize ben ik bovendien een belangrijk woordje van dank verschuldigd voor al

haar motiverende woorden, haar tijd en haar kritisch oog bij het nalezen van deze

Masterproef.

Als laatste, maar daarom zeker niet minder belangrijk, wil ik graag mijn ouders

bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun en geloof in mij en alle kansen die ze

mij in mijn leven bieden.

Page 4: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

4

Page 5: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

5

Abstract

Autisme is een aandoening die de ontwikkeling en ontplooiing van een individu op

indringende wijze beïnvloedt. Bovendien wordt in zeer veel literatuur beschreven

hoe deze aandoening ook een belangrijke invloed heeft op de gezinsleden van het

individu en het gezinsfunctioneren in het algemeen. Vanuit de klinische praktijk is

het dan ook belangrijk om aandacht te hebben voor deze gezinsdynamieken en de

onderliggende processen die de gezinsinteracties vorm geven.

De uitgebreide literatuur over de invloed van een kind met autisme op zijn

gezinsleden en omgekeerd gaat vaak uit van een lineair, unidirectioneel denkkader

en gaat dus grotendeels voorbij aan de wederkerigheid binnen het gezin. In deze

studie willen we deze wederkerigheid in rekening brengen. We gebruiken het

Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel

van invloed die de gezinsleden ervaren in relatie tot elkaar te bestuderen op zowel

individueel-, relationeel- als gezinsniveau. Concreet wordt het SRM toegepast op

drie gezinnen met een adolescent met autisme om zo te onderzoeken welke

gezinsrelaties verschillen in vergelijking met normatieve gezinnen wat betreft het

gevoel van invloed.

Bij alle gezinnen worden klinisch afwijkende relaties gevonden. In twee van de

beschreven gezinnen hebben een aantal van deze afwijkende relaties betrekking

op de adolescent met autisme, maar deze worden niet louter verklaard door

karakteristieken van de adolescent met autisme of de unieke relaties die de

gezinsleden hebben met deze adolescent. We vonden ook geen consistente

verschillen in de wederzijdse beïnvloedingsrelaties die beide ouders hebben met

de jongere met autisme.

Bij vergelijking van deze drie gezinnen met een normatieve sample zijn de

resultaten vrij uiteenlopend, maar ze brachten wel interessante informatie aan het

licht over de processen binnen elk gezin.

Page 6: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

6

Page 7: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

7

INHOUDSTAFEL

Inleiding………………………………………………………………………………..9

Autisme, een complexe stoornis………………………………………………….9

Autisme en het gezin……………………………………………………………......12

Beïnvloedingsprocessen in gezinsrelaties………………………………….......12

Gezinsrelaties en beïnvloedingsprocessen bij een kind met autisme……...15

Het Social Relations Model………………………………………………………20

SRM in de klinische praktijk: gezinsdiagnostiek bij een jongere met

autisme...…………………………………………………………………………...24

Methode………………………………………………………………………………28

Participanten……………………………………………………………………...28

Meetinstrumenten………………………………………………………………..30

Algemene screener voor psychopathologie…………………………………30

Specifieke screener voor ASS………………………………………………....31

Gezinsklimaat………………………………………………………………….....33

Gezinsbeïnvloedingsprocessen………………………………………………..35

Procedure…………………………………………………………………………..36

Design en metingen……………………………………………………………….37

Resultaten…………………………………………………………………………….41

Analyse van de vergelijkingsgroep……………………………………………..41

Descriptieve analyses………………………………………………………….41

SRM-analyses…………………………………………………………………...44

Individuele familiale assessment bij drie gezinnen met een jongere met

een autismespectrumstoornis…………………………………………………..47

Casus 1…………………………………………………………………………….....47

Psychodiagnostische testresultaten………………………………………….48

Resultaten SRM-analyse………………………………………………………..51

Casus 2…………………………………………………………………………….....55

Psychodiagnostische testresultaten………………………………………….55

Resultaten SRM-analyse……………………………………………………….58

Page 8: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

8

Casus 3…………………………………………………………………………….....61

Psychodiagnostische testresultaten………………………………………….62

Resultaten SRM-analyse……………………………………………………….64

Discussie…………………………………………………………………………….......67

Sterktes van het onderzoek en implicaties voor de klinische praktijk……71

Beperkingen en suggesties voor toekomstig onderzoek……………………73

Algemene conclusie………………………………………………………………76

Referenties…………………………………………………………………………...77

Page 9: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

9

Inleiding

Autisme, een complexe stoornis

Doorgaans wordt de term Autismespectrumstoornis (ASS) gehanteerd, die volgens

de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV) van de American

Psychiatric Association (2000) zowel autisme, het syndroom van Asperger als

atypisch autisme omvat. In feite betreft dit een continuüm, van meer naar minder

ernstige kenmerken van autisme. In het vervolg van deze scriptie wordt

gemakshalve gesproken over autisme of ASS, verwijzend naar het breed spectrum

aan stoornissen die binnen het continuüm van autismespectrumstoornissen vallen.

Autisme is een wijdverspreide aandoening met enorme gevolgen voor het individu,

gezinnen en de samenleving (Joshi et al., 2010; Lord & Bishop, 2010) en wordt

gecategoriseerd als een pervasieve1 ontwikkelingsstoornis. Dit betekent dat de

stoornis de ontwikkeling en ontplooiing van de persoon remt op veel

uiteenlopende domeinen en dit op heel indringende wijze, tot in de volwassenheid

(Greaves-Lord et al., 2011; Delfos & Gottmer, 2006). De ontwikkeling van kinderen

met autisme verloopt niet alleen trager maar is vooral anders (e.g. Delfos &

Gottmer, 2006; Rodriguez, 2011).

Autisme wordt gekenmerkt door kwalitatieve tekorten op het gebied van sociale

interactie, (verbale en non-verbale) communicatie en verbeelding, al aanwezig

voor de leeftijd van drie jaar (American Psychiatric Association, 2000). Samen

worden deze benoemd als de ‘triade van stoornissen’ (Wing & Potter, 2002). Ze

leiden vaak tot een rigide, repetitief patroon van gedragingen en interesses en

kunnen gepaard gaan met mentale retardatie, problemen in de motoriek,

problemen in de taalontwikkeling, hypo- of hypersensitiviteit voor bepaalde

omgevingsstimuli, weerstand tegen verandering en gebrek aan responsiviteit

tegenover andere mensen (American Psychiatric Association, 2000). Ook kunnen

pervasieve ontwikkelingsstoornissen gepaard gaan met internaliserende

____________________________________________________

1 De term ‘pervasief’ is ontleend aan het Engelse woord ‘pervasive’.

Page 10: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

10

problemen, emotionele problemen (Weisbrot, Gadow, DeVincent, & Pomeroy,

2005) en externaliserende problemen (De Bruin, Ferdinand, Meester, de Nijs, &

Verheij, 2007). Comorbiditeit is eerder regel dan uitzondering (De Bruin et al.,

2007). Het gebrek aan responsiviteit en ruimer gezien het ontbreken van sociale

interactie, alsook een ernstig gebrek aan betrokkenheid van het kind op de mensen

om zich heen, zijn het eerste wat door ouders van kinderen met autisme als

‘anders’ aan hun kind ervaren wordt (Donkersloot, 1990; Young et al., 2003). Hun

kind reageert anders of nauwelijks op ouderlijke pogingen om contact te zoeken.

Er is slechts interactie volgens de voorwaarden van het kind, wat het opbouwen

van een veilige hechtingsrelatie tussen ouders en kind kan bemoeilijken (Rutgers,

Bakermans-Kranenburg, Van IJzendoorn & Van Berckelaer-Onnes, 2005).

Vermeulen (1995) stelt dat personen met autisme nooit echt tot samenzijn met

anderen komen, alsook niet tot samenspraak. Door een vaak gestoorde taal- en

communicatieontwikkeling begrijpen ze anderen geregeld niet en vice versa. Dit

zorgt er ook voor dat ze veel minder kunnen delen met onder andere hun

gezinsleden. Het betreft echter niet louter een probleem op het vlak van contact.

Een ander kernprobleem bij mensen met autisme is betekenisverlening. Ze hebben

veel moeite om betekenis te geven aan- en verbanden te leggen tussen zaken die ze

waarnemen. De wereld is daardoor voor hen heel chaotisch en het kost hen grote

moeite om inzicht te krijgen in hun omgeving (Rodriguez, 2011).

Naast deze tekorten moeten echter ook de sterke kanten van personen met

autisme belicht worden. Ze zijn heel eerlijk en rechtvaardig, kunnen moreel

handelen en hebben een sterke denkcapaciteit (Kennett, 2002; Delfos & Gottmer,

2006; Vermeulen, 1999). Ook hebben autistische kinderen ontwikkelingsgebieden

waarin zij wel goed functioneren of soms zelfs uitschieten, benoemd als ‘piek- of

splintervaardigheden’ (e.g. Vermeulen & Degrieck, 2006).

Het is ook belangrijk dat we inzien dat één omvattend beeld van hét autisme of dé

autistische persoon niet mogelijk is. De triade van stoornissen in combinatie met

specifieke kenmerken van een persoon (zoals bijvoorbeeld de leeftijd en eventuele

comorbiditeit) zorgt er immers voor dat de basistekorten en splintervaardigheden

Page 11: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

11

op verschillende wijze tot uiting komen. Net als andere mensen zijn ook mensen

met autisme uniek (Delfos & Gottmer, 2006; Volkmar et al., 2004).

In deze studie ligt de leeftijd van het kind met autisme tussen 11 en 18 jaar. Het

betreft dus de adolescentiefase. Een belangrijk aandachtspunt bij adolescenten met

autisme op weg naar de volwassenheid is dat de ontwikkelingslijn van een persoon

met autisme veel minder vloeiend is, maar veeleer in horten en stoten (Van

Loocke, 2004). Van Loocke schrijft dat personen met autisme zowel in hun

kindertijd als daarna veel bezig zijn met overleven. Hierdoor missen ze

bijvoorbeeld vaak het experimenteren met gedrag, keuzes en activiteiten en het

daarin mogen mislukken, wat eigen is aan de puberteit.

Tijdens de adolescentie wordt de rol van kinderen binnen het woonmilieu steeds

groter, die van ouders steeds kleiner en neemt de zorg die ouders aan hun

kinderen besteden geleidelijk aan af (Van Loocke, 2004). Voor ouders is het tijdens

de puberteit van hun kind een hele inspanning om het kind wat losser te laten.

Meestal verloopt dit proces bij normaal ontwikkelende kinderen bijna

automatisch. Bij een kind met autisme verloopt dit proces veel stroever (Delfos &

Gottmer, 2006; Van Loocke, 2004). Het is zowel voor de adolescent met autisme als

voor zijn omgeving een serieuze opdracht (Van Loocke, 2004). Het is moeilijk om

een evenwicht te vinden tussen zelfstandigheid geven, beschermen en begeleiden,

omdat de leeftijd waarop de overgang plaatsvindt bij kinderen en jongeren met

autisme veel moeilijker in te schatten is. Bovendien hebben jongeren met autisme

verschillende ontwikkelingsleeftijden op verschillende gebieden, waardoor ze op

het ene gebied hulp nodig hebben en op een ander gebied wel zelfstandig kunnen

functioneren (Delfos & Gottmer, 2006; Rodriguez, 2011). In een onderzoek naar

welke problemen voor ouders het meest op de voorgrond treden tijdens de

verschillende ontwikkelingsfasen werd gevonden dat de adolescentie bij kinderen

met autisme vooral gekenmerkt wordt door internaliserende problemen (Greaves-

Lord, et al., 2011).

Page 12: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

12

Uit dit alles kunnen we minstens concluderen dat een persoon met autisme

‘anders’ is en dat dit gevolgen heeft voor het gezinsfunctioneren, dat dus ook

‘anders’ is.

Autisme en het gezin

Beïnvloedingsprocessen in gezinsrelaties. Om de relationele processen

in gezinnen met een kind met autisme te belichten is het belangrijk om eerst een

blik te werpen op de denkpistes omtrent beïnvloeding die in de gezinsliteratuur

naar voor geschoven worden.

Allereerst is ‘interafhankelijkheid’ een centraal concept bij het werken met

gezinnen (De Mol & Verhofstadt, 2011). Interafhankelijkheid kan gedefinieerd

worden als de beïnvloeding door gezinsleden van elkaars gedrag, denken en

voelen (Kashy & Kenny, 1990). Dit relationeel proces werd door Huston (1983, in

Cook, 2001) als interpersoonlijke invloed benoemd en bovendien als de essentie

van hechte relaties beschreven. Beïnvloedingsprocessen zijn dus onvermijdelijk

wanneer er sprake is van interafhankelijkheid; familieleden hebben een continue

invloed op elkaar (De Mol et al., 2010).

Hoe een gezinslid zich gedraagt, denkt en voelt binnen de relaties in een gezin is

volgens systeemtherapeuten dus niet enkel afhankelijk van de persoonlijkheid van

het gezinslid zelf, maar wordt ook beïnvloed door de andere gezinsleden en

omgekeerd (De Mol & Verhofstadt, 2011).

Met betrekking tot beïnvloeding tussen ouders en kinderen bestaan verschillende

visies. Kuczinsky (2003, in De Mol, Buysse, & Verhofstadt, 2008) stelt dat er

grofweg twee tradities te onderscheiden zijn:

- De unidirectionele benadering veronderstelt dat de invloed tussen ouders en

kinderen slechts in één richting verloopt. De ouders kunnen daarbinnen

beschouwd worden als de enige actieve beïnvloeders, die hun kinderen

modelleren en vormen (De Mol et al., 2008). Dit wordt ook wel de parenting-

benadering genoemd. Bell (1968) bracht in een belangrijk artikel aan dat er ook

uitgegaan kan worden van ‘kind effecten’. De vraag wie verantwoordelijk is voor

Page 13: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

13

interpersoonlijke invloed in hechte relaties is niet eenvoudig te beantwoorden.

Bovendien zegt kennis over de temporele richting van effecten (wiens gedrag het

gedrag van de ander uitlokt) ook niet wie de interactie in feite controleert (Cook,

2001).

- Er is groeiende evidentie voor bidirectionele invloeden tussen kinderen en

ouders en voor het belang van het kind binnen deze relatie (De Mol & Buysse,

2008a; De Mol & Buysse, 2008b). In deze benadering ligt een belangrijke nadruk

op de wederkerigheid in de ontwikkeling van relaties (Kochanska, 1997; Lollis &

Kuczynski, 1997). De grote hoeveelheid onderzoek naar deze visie op ouder-kind

relaties (Pettit & Lollis, 1997) spreidt zich over verschillende domeinen. Dit

resulteert dan ook in een grote verscheidenheid in de conceptualisatie van de

begrippen. Deze kunnen worden opgesplitst in twee algemenere perspectieven

(Lollis & Kuckzynski, 1997).

De behavioristische benadering (Patterson & Fisher, 2002) beschouwt

bidirectionaliteit als een proces waarbij gedrag lineaire veranderingen

teweegbrengt: kinderen stellen gedrag dat bepaald gedrag uitlokt bij de ouders,

wat op zijn beurt opnieuw leidt tot bepaald gedrag bij de kinderen, enzovoort. Het

is hierbij onmogelijk om te bepalen wie verantwoordelijk is voor het verschijnend

gedrag (Street, 1994), maar het is binnen deze visie wel mogelijk om van buitenaf

het proces te bestuderen en te voorspellen waar men zal uitkomen (De Mol et al.,

2008).

Volgens het cognitief-dialectisch perspectief kunnen de processen en uitkomsten

van verandering niet op voorhand voorspeld worden. Binnen deze benadering

wordt bidirectionaliteit namelijk beschouwd als een dialectisch proces van

betekenisconstructie tussen mensen, met transformationele veranderingen tot

gevolg (Holden & Hawk, 2003; Lawrence & Valsiner, 1993). Hierdoor sluit deze

visie volgens De Mol et al. (2008) beter aan bij de systeemtheoretische kijk op

verandering. Ook beschrijven zij een belangrijk uitgangspunt van dit cognitief-

dialectief bidirectioneel perspectief, namelijk gelijkwaardige agency2 van ouders

en kinderen. Bandura (2001) beschrijft agency als een meervoudig construct dat

____________________________________________________

2 Het woord agency is moeilijk correct te vertalen. Daarom wordt de Engelse term behouden.

Page 14: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

14

verwijst naar de menselijke capaciteit om doelgericht gedrag te stellen met als doel

iemand anders te beïnvloeden en de mogelijkheid deze relationele ervaringen te

interpreteren. Men kan toekomstig gedrag dan afstemmen op deze

betekenisconstructies. Volgens De Mol et al. (2008) impliceert een agency-

benadering van zowel ouders als kinderen dat beiden beschouwd worden als

autonome wezens die op een betekenisvolle manier met hun relatie bezig zijn en

door hun ‘zijn’ in de relatie verschil kunnen maken.

Dat individuen elkaar kunnen beïnvloeden en dat ook aanvoelen als ‘een verschil

maken’ is belangrijk voor de ontwikkeling van mensen, alsook voor de

ontwikkeling van relaties en het gezin als systeem (Street, 1994; Cook 2001). Het

gevoel van betekenisvol zijn voor de ander door deel uit te maken van de relatie

zorgt voor het gevoel dat je ‘een verschil kan maken’ (De Mol et al., 2010).

Dit deel uitmaken van een relatie omvat zowel intentionele als niet-intentionele

invloed op de andere persoon in het gezin (De Mol & Buysse, 2008a). De eerste

soort invloed verwijst naar het willen bekomen van specifieke effecten door

opzettelijk gedrag te stellen om de gedachten, het gedrag of de emoties van iemand

anders te veranderen (De Mol et al., 2010). Wanneer mensen elkaar beïnvloeden

zonder specifieke doelgerichte intentie betreft het niet-intentionele invloed (De

Mol et al., 2010). Dit wil echter niet zeggen dat men geen invloed voelt of ervaart,

het gaat ook hier om een besef van invloed (De Mol et al., 2008). Verschillende

onderzoeken hebben ook aangetoond dat ouders en kinderen over deze invloeden

kunnen spreken en deze kunnen omschrijven (De Mol & Buysse, 2008a; De Mol &

Buysse, 2008b; De Mol et al., 2008). Zowel ouders als kinderen erkennen het kind

als een volwaardige persoon en partner in de relatie (De Mol & Buysse, 2008b).

Ouders benadrukken hierbij dat kinderen een massale invloed hebben op hun

persoonlijke en relationele ontwikkeling. Ouders lijken de agency van kinderen

zelfs als essentieel en van groot belang te beschouwen voor hun eigen persoonlijke

ontwikkeling, alsook voor de ontwikkeling van de kinderen zelf (De Mol & Buysse,

2008b; De Mol et al., 2008).

In alle bovengenoemde studies werd gevonden dat er in het spreken over de

invloed van kinderen een duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen invloed en

Page 15: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

15

macht. Zowel kinderen als ouders omschrijven de invloed van kinderen

voornamelijk als niet-intentioneel en beschouwen dit als een existentiële dimensie.

Daarbij richten de kinderen zich vooral op de responsiviteit van de ouders en

evalueren hun invloed naargelang het effect dat ze bij hun ouders waarnemen (De

Mol et al., 2008; De Mol & Buysse, 2008a, De Mol & Buysse, 2008b). Ouders en

kinderen zien niet-intentionele invloed als iets vanzelfsprekends, maar dat maakt

het ook moeilijk om erover te spreken. Vooral kinderen hebben het zeer moeilijk

om hun niet-intentionele invloed inhoudelijk te omschrijven. Ze weten namelijk

niet goed wat die invloed juist is, hoewel ze die heel sterk voelen (De Mol & Buysse,

2008a, De Mol et al.). De Mol en Buysse (2008a; 2008b) suggereren dat het gebrek

aan taal om zich uit te drukken over hun niet-intentionele invloed waarschijnlijk te

wijten is aan het feit dat ze deze als intrinsiek aan hun relatie beschouwen.

De interpersoonlijke invloed binnen gezinnen en hoe deze aangevoeld wordt is dus

helemaal niet eenvoudig. Bovendien is het gevoel van familieleden over hun

invloed op elkaar slechts één dimensie binnen de complexe familiedynamieken (De

Mol et al., 2010).

Gezinsrelaties en beïnvloedingsprocessen bij een kind met autisme.

Gelijkaardig aan de verschillende visies op de beïnvloeding tussen ouders en

kinderen in het algemeen, is er ook een belangrijke evolutie geweest in het denken

over kinderen met autisme en hun gezin. Dit gegeven hangt samen met de evolutie

in het denken over de oorzaak van autisme en kan naar het voorbeeld van

Vermeulen (1995) het best beschreven worden als een evolutie van initiatief, over

reactie, naar interactie; van de beschuldiging van ouders als ‘veroorzakers’ en

grootste ‘beïnvloeders’, over de ouders en het gezin als slachtoffer van het

autistische kind, naar een meer genuanceerde interactieve visie en heterogene

organische oorzaak van autisme.

Tegenwoordig wordt aangenomen dat de oorzaken van autisme van biologische

aard zijn en dat je dus met autisme geboren wordt. Dit is echter zeker niet altijd zo

geweest. Halfweg vorige eeuw werden de ouders van kinderen met autisme

Page 16: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

16

beschouwd als de oorzaak van het autisme van hun kind (Ramachandran &

Oberman, 2006; Vermeulen & Degrieck, 2006). Vooral de moeders werden

beschuldigd. Ze werden bestempeld als ‘koelkastmoeders’ (Bettelheim, 1967;

Kanner, 1943) omdat zij hun kind op een te kille manier zouden benaderen en het

onvoldoende liefde zouden geven (Aarons & Gittens, 2000; Ramachandran &

Oberman, 2006). Ondertussen heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond dat

deze verklaring niet klopt en worden ouders zelfs soms beschouwd als slachtoffer

van het autistische kind, dat het gezin ontreddert (Ghanizadeh, Alishahi, Ashkani,

2009).

Hoe dan ook is het gezin een essentieel onderdeel van het leven van een kind, want

het opgroeien en de ontwikkeling van het kind gebeurt binnen deze gezinscontext

(Hodes, 2011). Wanneer er iets met een kind aan de hand is, heeft dit altijd impact

op de ouders en de andere gezinsleden (Hodes, 2011). In het geval van autisme

kunnen de routines en het beperkt repertoire aan interesses en gedrag het

gezinsleven in verregaande, soms zelfs op bijna absurde wijze bepalen (Gau et al.,

2012; Hutton & Caron, 2005). Het opgroeien van een persoon met autisme in een

gezin kan dus zijn weerslag hebben op de overige gezinsleden, maar andersom kan

de persoon met autisme bijvoorbeeld ervaren dat hij niet begrepen wordt door de

andere gezinsleden, omdat hij anders functioneert (Delfos & Gottmer, 2006; Gupta

& Singhal, 2005). Ook het ontwikkelingsverloop van het kind met autisme wordt

ondermeer bepaald door de omgeving waar het in opgroeit (McGovern & Sigman,

2005). We kunnen dus spreken van een soort tweerichtingsverkeer.

Over de invloed die ouders (en gezinsleden in het algemeen) hebben op een kind

met autisme is heel weinig informatie terug te vinden. De laatste decennia werd

vooral de invloed van personen met autisme op het gezin en de gezinsleden breed

gedocumenteerd.

Er wordt niet meer getwijfeld aan het feit dat de uitdagingen in de ontwikkeling

waar kinderen met autisme mee te maken krijgen een significante invloed kunnen

hebben op het gezins- en ouderlijk functioneren (Rao & Beidel, 2009). Autisme

beïnvloedt het gezinsleven en -functioneren op verschillende manieren; er is

weinig of geen natuurlijke wederkerigheid, dialoog, betrokkenheid en gerichtheid

Page 17: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

17

op de ander bij personen met autisme (Lord & Bishop, 2010; Rodriguez, 2011). Die

invloed (die voornamelijk als niet-intentioneel beschouwd wordt) is duidelijk

voelbaar en kan erg uitputtend zijn (Ball, 2010).

In veel studies naar autisme als stressfactor voor het gezin en meer specifiek voor

de ouders wordt gevonden dat het hebben van een kind met autisme gerelateerd is

aan ouderlijke stress (Davis & Carter, 2008; Duarte, Bordin, Yazigi, & Mooney,

2005; Montes & Halterman, 2007; Johnson, Frenn, Feetham, & Simpson, 2011).

Het kan voorkomen dat er (te) veel tijd en energie aan de opvoeding van het

autistisch kind besteed wordt en dat ouders daardoor onvoldoende toekomen aan

tijd voor zichzelf, elkaar en de andere kinderen. Ouders kunnen het gevoel hebben

dat ze tekortschieten als ouder of partner en zijn eigenlijk vooral moe en

gespannen (Verkooijen, 1997; Mous & Aendekerk, 2011). Verkooijen gaf aan dat

ouders zelfs vaak totaal vertwijfeld en emotioneel uitgeput zijn. Door het veelal

ontbreken van ontspanning of sociale activiteiten is er een reëel gevaar dat ouders

geen energie meer over hebben om andere dingen te doen en het gevoel hebben

volledig opgebrand te zijn (Delfos & Gottmer, 2006; Jungbauer & Meye, 2008).

Uit verschillende onderzoeken blijkt ook dat moeders een grotere en negatievere

impact (zoals onder andere stress) ervaren dan vaders (Gray, 2003; Herring et al.,

2006; Johnson et al., 2011). Volgens Gray (2003) valt dit te verklaren op basis van

het feit dat een kind met autisme ervoor kan zorgen dat men vervalt in de

traditionele genderrollen. Hierbij leggen de vrouwen zich meer toe op de

opvoeding van de kinderen dan mannen, waardoor ze geen carrière opbouwen en

kunnen vrezen nooit meer ‘vrij’ te zijn.

Ook hebben moeders en vaders vaak verschillende en/of tegenstrijdige visies en

strategieën om de verzwaarde opvoedingstaak te benaderen, met onder meer

spanningen, conflicten en uit elkaar groeien als gevolg (Ball, 2010; Delfos &

Gottmer, 2006; Knafl & Deatrick, 2003).

Het disharmonisch ontwikkelings- en vaardigheidsprofiel van personen met

autisme bemoeilijkt de inschatting van hun mogelijkheden en maakt de stoornis

nog verwarrender en dubbelzinniger aangezien personen met autisme dikwijls

Page 18: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

18

moeilijk voorspelbaar zijn (Delfos & Gottmer, 2006; Kring, Greenberg & Seltzer,

2008). Ouders worden daardoor vaak heen en weer geslingerd tussen hoop en

wanhoop, geloof en ongeloof, betrokkenheid en afwijzing, bezorgdheid en woede,

schuld en schaamte, begrip en onbegrip ten aanzien van hun kind. Dit kluwen van

gevoelens wordt soms benoemd als parental perplexity (e.g. Donkersloot, 1990).

Deze perplexiteit kan zorgen voor tegenstrijdige en inconsequente handelingen bij

de ouders, wat het autistische kind nog meer in verwarring brengt. Dit met vaak

nog meer verbijstering bij de ouders tot gevolg (Chamak, Bonniau, Oudaya &

Ehrenberg, 2011). De wijze waarop het autistische kind en de ouders elkaar

beïnvloeden kunnen we dus, zoals Donkersloot in 1990 reeds suggereerde,

omschrijven als een moeilijk te doorbreken cirkelbeweging. In dit proces lijkt de

invloed van ouders niet-intentioneel. Over intentionele invloed is weinig terug te

vinden in de bestaande literatuur. In de verhalen van ouders schemert vooral een

gevoel van machteloosheid door: ze hebben het gevoel helemaal geen invloed te

hebben op het dwangmatige gedrag van hun zo moeilijk bereikbare kind

(Benderix, Nordström & Sivberg, 2006; DeGrace, 2004).

Wanneer een kind door autisme beperkt wordt in het leggen van contact,

beïnvloedt dat niet alleen het contact met de ouders, maar ook het contact met

brussen3 .

In 1988 schreef Morgan al dat het functioneren van brussen direct en indirect

beïnvloed wordt door hun broer of zus met autisme. De literatuur over de impact

van kinderen met autisme op hun brussen is echter niet eenduidig (zie onder

andere Orsmond & Seltzer, 2007 voor een goede review hierover).

Enerzijds kan de relatie tussen een autistisch kind en zijn of haar brussen op

verschillende manieren op de proef gesteld worden. Er gaat veel aandacht naar het

autistische kind, waardoor brussen het gevoel kunnen krijgen minder belangrijk te

zijn (Delfos & Gottmer, 2006; Macks & Reeve, 2007). Ook is er bij autistische

____________________________________________________

3 De term ‘brus’ is een samentrekking van de woorden broer en zus. Met ‘brussen’ wordt vaak verwezen naar de broers en zussen van kinderen met een handicap (Mertens, 2004).

Page 19: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

19

kinderen zelden intentionele gerichtheid en kunnen ze minder goed samenspelen,

waardoor ook vaak de interesse in hun brussen beperkt blijft (Baker, 2000; Delfos

& Gottmer, 2006). Gevoelens van schaamte, boosheid, onbegrip maar ook van

liefde en verantwoordelijkheid ten aanzien van hun autistische broer of zus

wisselen elkaar af met mogelijke emotionele conflicten en loyaliteitsproblemen tot

gevolg (Barak-Levy, Goldstein & Weinstock, 2010; Verkooijen, 1997; Verté,

Roeyers & Buysse, 2003). Er zijn ook studies die een verhoogd gevoel van

eenzaamheid, depressie en gedragsproblemen rapporteren bij brussen

(Bagenholm & Gillberg, 1991; Hastings, 2003).

Anderzijds is er een grote groep brussen die geen problemen ontwikkelt, van de

ervaring profiteert en zelfs in positieve zin opvalt (Boer, 2000; Pilowsky, Yirmiya,

Doppelt, Gross-Tsur & Shalev, 2004). Rivers & Stoneman (2003) rapporteren dat

de meerderheid van de brussen een positieve relatie heeft met hun autistische

broer of zus en volgens Kaminsky en Dewy (2001) maken brussen zelfs minder

ruzie met hun broer of zus dan kinderen met ‘normaal’ ontwikkelende broers of

zussen.

Ten slotte kan ook het gezinsfunctioneren als geheel beïnvloed worden door de

aanwezigheid van een kind met autisme. Morgan (1988) baseert zich op Minuchin

(1985) wanneer ze stelt dat de impact van een kind met autisme in het gezin

verder gaat dan de effecten op het individuele functioneren of de dyadische

relaties en misschien zelfs het functioneren van het gezin in zijn geheel verandert.

Minuchin stelt immers dat elk systeem functioneert als een georganiseerd geheel

en de componenten noodzakelijk interafhankelijk zijn.

Recente onderzoeksresultaten over hoe autisme het gezinsfunctioneren

beïnvloedt, zijn helemaal niet eenduidig. Sommige onderzoeken wijzen op een

verminderd aanpassingsvermogen en lagere cohesie (emotionele binding) in

gezinnen met een kind met autisme (Gau et al., 2012; Higgins, Bailey & Pearce,

2005). Er zijn ook studies die wijzen op een gelijke distributie van cohesie in

families met en zonder kinderen met autisme (Altiere & Kluge, 2008). Uit andere

studies blijkt dan weer een hogere cohesie in gezinnen met een kind met autisme

Page 20: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

20

(Javadian, 2011). Volgens Higgins (2005) is een gemiddelde cohesie het beste, daar

zowel hoge als lage cohesie kunnen leiden tot dysfunctionele gezinsinteractie.

We kunnen concluderen dat de talrijke literatuur, waarbij het kind met autisme als

een ‘stressor’ beschouwd wordt, veel praktische inzichten biedt over de invloed

van een kind met autisme op ouders, brussen en het gezinsfunctioneren als geheel,

maar door het impliciet lineaire denken, wel grotendeels voorbij gaat aan de

wederkerigheid binnen het gezin.

In deze studie brengen we die wederkerigheid wel in rekening en gebruiken we

het Social Relations Model, een model uit de gezinsliteratuur, voor het analyseren

van enkele gezinnen met een jongere met autisme.

Het Social Relations Model

Het Social Relations Model (SRM) werd in 1984 ontwikkeld door Kenny en La Voie

en beoogt het bestuderen, meten en statistisch analyseren van interafhankelijkheid

binnen gezinsrelaties (Cook, 2001). Het is een veelgebruikt model in verschillende

onderzoeksgebieden, zoals relatie- en communicatieonderzoek alsook gezins-,

sociale en bedrijfspsychologie (De Mol et al., 2010).

Het model vond zijn oorsprong in de vaststelling dat gezinsrelaties heel complex

zijn om te onderzoeken. Dit omdat de gegevens die men verkrijgt (via bijvoorbeeld

vragenlijsten) van de afzonderlijke gezinsleden niet zomaar losgekoppeld kunnen

worden. Het SRM werd ontwikkeld om net deze interafhankelijke aard van de

gezinsrelaties te kunnen onderzoeken en probeert op deze manier de complexiteit

van een gezinssysteem te begrijpen (De Mol & Verhofstadt, 2011; De Mol et al.,

2010). Dit wil echter niet zeggen dat de persoon zelf uit het oog verloren wordt. Er

wordt in dit model ook rekening gehouden met de idiosyncratische bijdrage van

het individu aan de gezinsdynamieken (De Mol et al., 2010). Om dit toe te lichten,

moeten we het model conceptueel van naderbij bekijken. Hoe het SRM statistisch

in zijn werk gaat, komt aan bod in de bespreking van de methode.

Page 21: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

21

Er wordt vertrokken vanuit de veronderstelling dat het gevoel van een gezinslid

over zijn of haar invloed in specifieke gezinsrelaties en hoe hij of zij zich gedraagt,

voelt en denkt afhangt van een aantal factoren of zogenoemde effecten (Cook,

2001; De Mol & Verhofstadt, 2011; De Mol et al., 2010). In de gezinsversie van het

SRM (Cook, 2000; Kashy & Kenny, 1990) capteert elke relatiespecifieke meting het

actoreffect, het partnereffect, het relatie-effect en het familie-effect.

Onder het actoreffect worden de karakteristieken van een persoon

verstaan die zijn of haar relaties beïnvloeden. Het is een indicatie voor een

consistente mate van invloed van een persoon over verschillende relaties (Cook,

2001). Het gaat dus om een crossrelationeel gevoel (De Mol & Verhofstadt, 2011).

Het actoreffect van bijvoorbeeld de moeder in een gezin verwijst naar hoeveel

invloed de moeder uitoefent op alle gezinsleden.

Ook het partnereffect is een crossrelationeel consistent effect. Het gaat

hier namelijk om een weerspiegeling van de consistentie in het gedrag dat een

persoon uitlokt bij- of aanbiedt aan anderen (Cook, 2001). Bijvoorbeeld: het gevoel

van invloed van een kind op zijn moeder kan afhangen van hoe beïnvloedbaar de

moeder wordt bevonden door alle gezinsleden (het partnereffect van de moeder).

Deze actor- en partnereffecten worden berekend voor elk gezinslid. Zo kunnen

meer algemene conclusies getrokken worden over de rol van de individuele

verschillen van actoren en de rol van partners in het bepalen van interpersoonlijke

invloed binnen gezinnen.

De relatie-effecten situeren de persoon binnen zijn of haar gezinsrelaties

(Cook & Kenny, 2004) en beschrijft het unieke gevoel van invloed die een persoon

voelt ten aanzien van een specifiek gezinslid (bijvoorbeeld een moeder tot haar

oudste kind), wanneer gecontroleerd wordt voor zowel actor- als partnereffect. Zo

zal een deel van de invloed van een moeder op haar oudste kind specifiek zijn voor

de unieke relatie tussen hen, los van hoeveel invloed de moeder in het algemeen

uitoefent (actoreffect van de moeder) en hoeveel invloed het kind in het algemeen

uitlokt bij zijn gezinsleden (partnereffect van het kind). Belangrijk is dat deze

directioneel zijn, wat wil zeggen dat het relatie-effect van persoon A naar B

verschilt van het relatie-effect van persoon B naar persoon A (De Mol et al., 2010;

Page 22: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

22

Cook, 2001). Dit heeft als gevolg dat er bij vier gezinsleden, zoals in deze studie het

geval is, 12 relatiefactoren onderscheiden kunnen worden.

De manier waarop de gezinsleden met elkaar associëren, de gedeelde

opvattingen en overtuigingen, worden weerspiegeld in het familie-effect (De Mol

et al., 2010). Het familie-effect heeft te maken met de mate van gevoel van invloed

binnen het hele gezin en is dus een groepseffect dat afhangt van factoren die gelijk

zijn voor alle gezinsleden zoals bijvoorbeeld de sociaal-economische status (SES),

de cultuur en de normen van een gezin (Cook, 2001).

Daarnaast biedt het SRM ook de mogelijkheid om de wederkerigheid

(‘reciprociteiten’) in gezinnen te meten en dit op zowel individueel als dyadisch

niveau (Cook, 2001).

Op het individuele niveau gebeurt dit door het actor- en partnereffect van

eenzelfde individu te correleren. Een significant positieve reciprociteitscorrelatie

betekent dan dat hoe groter het gevoel van invloed die een persoon ervaart binnen

zijn of haar gezinsrelaties, hoe groter de gezinsleden invloed ervaren in relatie tot

die persoon.

Op het dyadische niveau wordt reciprociteit gemeten door de relatie-effecten

tussen twee personen te correleren. Daarbij indiceert een positieve, significante

correlatie een mutuele invloed: hoe meer invloed je op iemand hebt, hoe meer je

zelf beïnvloed wordt door die persoon.

Ten slotte voorzien aangepaste Social Relations Models ook tests om intra-

generationele gelijkenissen tussen gezinsleden te berekenen (Cook, 2001; Kashy &

Kenny, 1990). Daarbij worden de actoreffecten of partnereffecten van de

gezinsleden uit eenzelfde generatie gecorreleerd. Als bijvoorbeeld de

beïnvloedbaarheid van een moeder gerelateerd is aan die van de vader, zouden

hun partnereffecten moeten correleren.

Om te besluiten kan het SRM dus wederkerigheid en intra-generationele

gelijkenissen meten en daarnaast de verschillende niveaus van gezinsdynamieken

– de individuen, relaties en het gezin - ontrafelen alsook hun relatief belang voor

het gezinsfunctioneren bepalen. Bovendien kan het model statistisch het relatief

Page 23: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

23

belang van elk niveau voor het gedrag, de gevoelens en de gedachten van de

gezinsleden in hun gezinsrelaties verduidelijken.

Het SRM werd al gebruikt voor een groot aantal gezinsstudies rond verschillende

onderwerpen, zoals het ervaren van steun, het eetgedrag van kinderen en het

gevoel van invloed/beïnvloed worden door gezinsleden (e.g. Branje, van Aken, &

Lieshout, 2002; Coesens, De Mol, De Bourdeaudhuij & Buysse, 2010; Cook, 1994,

2000, 2001; Cook & Dreyer, 1984; Delsing, Oud, De Bruyn, & van Aken, 2003;

Kashy & Kenny, 1990). In deze onderzoeken werd nagegaan welke rol actor-,

partner-, relatie- en gezinseffecten spelen in ofwel de affectiviteit (gehechtheid,

zelfonthulling, steun, relatiesatisfactie, commitment, vertrouwen), ofwel de invloed

(controle, restrictief gedrag, macht) binnen gezinnen (De Mol & Verhofstadt,

2011).

Hieronder volgt een heel beknopt overzicht van de voornaamste en voor deze

studie meest relevante conclusies, gebaseerd op een recent review van

Eichelsheim, Deković, Buist & Cook (2009).

Ten eerste blijken de actoreffecten erg belangrijk te zijn, wat betekent dat een

gezinslid zijn of haar gezinsrelaties grotendeels op dezelfde manier ervaart.

Gezinsleden worden dus best beschouwd als autonome personen binnen het

systeem. Kinderen ervaren hun gezinsrelaties wel meer gelijk dan hun ouders en

de differentiëring tussen gezinsrelaties stijgt naarmate het kind ouder is.

Ten tweede blijken partnereffecten van gezinsleden, in vergelijking met de andere

effecten, relatief onbelangrijk. Hieruit volgt dat elk gezinslid dus weinig

gelijkaardige responsen uitlokt bij de andere leden van het gezin. Wel lokken

kinderen een vergelijkbaar gevoel van invloed uit bij hun ouders. Relatie-effecten

zijn dan wel weer belangrijk bevonden, in vergelijking met partner- en

gezinseffecten. Dit is vooral zo in de partner- en/of ouderrelatie tussen de moeder

en vader. Een belangrijke bevinding is dat gezinseffecten eerder onbelangrijk zijn.

uit hetzelfde gezin komen niet perse hoeft te resulteren in op elkaar lijken. Samen

met het belang van de actoreffecten kunnen we dus stellen dat het gezin eerder

een context is van verschil. Ten slotte werd vooral wederkerigheid gevonden op

het dyadische of relationele niveau. Voornamelijk binnen generaties was er een

Page 24: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

24

correlatie tussen de relatie-effecten, meer dan tussen generaties. Er blijkt dus toch

een aparte intimiteit te zijn tussen ouders of partners onderling en tussen de

kinderen onderling. Wederkerigheid wijst immers ook op interafhankelijkheid.

SRM in de klinische praktijk: gezinsdiagnostiek bij een jongere met autisme

Als assessmentmethode creëert het SRM de mogelijkheid om het relatieve belang

van SRM-effecten na te gaan die bepalend zijn voor de relaties binnen één specifiek

gezin (Cook & Kenny, 2004). Het SRM leent zich dus ook voor family assessment of

gezinsdiagnostiek (Cook, 2000; De Mol et al., 2010, De Mol & Verhofstadt, 2011).

Binnen de familiale assessment met het SRM kan een gezin disfunctioneren op

verschillende niveaus; er kan zich een probleem voordoen bij één of meer

individuen (i.e. actor- en partnereffect), binnen één of meer relaties (i.e. SRM

relatie-effect), binnen het gezin als geheel (i.e. familie-effect) of een combinatie van

deze componenten (Cook, & Kenny, 2004). Deze bevindingen kunnen erg

interessant zijn voor een (systeem)therapeut.

Deze studie betreft een aantal gevalsstudies van gezinnen met een adolescent met

autisme.

Jongeren met autisme groeien op in allerlei soorten gezinnen (Hodes, 2011) en

ieder gezin gaat op zijn eigen manier om met de aanwezigheid van deze complexe

stoornis. Binnen het gezin heeft ook ieder gezinslid een andere positie en een

andere relatie met het autistisch gezinslid (Delfos & Gottmer, 2006). Hierdoor kan

de eigen invloed op de jongere met autisme en de invloed van de jongere met

autisme zelf anders ervaren worden door de verschillende gezinsleden. In deze

studie worden daarom zowel de ouders, de jongere met autisme en een broer of

zus bevraagd over hun gevoel van- en visie op de relaties in het gezin. Door de

complexiteit van gezinsrelaties en de continue wederzijdse invloed van de

gezinsleden op elkaar (De Mol et al., 2010) kunnen we deze niet zomaar los van

elkaar beschouwen. Daarom is het SRM naar onze mening heel bruikbaar om de

interafhankelijkheid en wederkerigheid in die gezinnen, met hun eigenheid, in

kaart te brengen. De bidirectionaliteit van de invloed in gezinsrelaties wordt hier

Page 25: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

25

namelijk duidelijk erkend, terwijl daar in de vele studies die vertrekken vanuit

stressmodellen, vaak aan voorbij gegaan wordt.

Concreet worden bij elk van de onderzochte gezinnen de SRM-effecten berekend.

Om het belang van deze verschillende SRM-effecten na te gaan en om een beeld te

krijgen van wat ‘afwijkend’ kan zijn, worden deze effecten vergeleken met de

effecten die berekend worden voor een controlegroep van gezinnen. Deze

‘normgroep’ geeft indicaties omtrent de ‘normale’ range van

gezinsbeïnvloedingsprocessen. Op die manier kan onderzocht worden of de

speciale problemen en eisen die de autistische adolescent stelt ervoor zorgen dat

de gevoelens van invloed binnen dat gezin verschillen van die in gezinnen met

adolescenten zonder autisme.

Wegens het belang van de aandacht voor (de noden van) het gezin in de therapie

en begeleiding van een autistisch kind (Ball, 2010), kan de toepassing van het SRM

op een gezin met een kind met autisme belangrijke informatie opleveren voor een

(systeem)therapeutische aanpak. Men kan bijvoorbeeld in het geval van

significante relatie-effecten in de therapie focussen op bepaalde relaties. Verder

kan een significant negatief gezinseffect in vergelijking met de normgroep voor de

therapeut een waarschuwing zijn dat de dingen die wel goed lopen in het gezin

door de gezinsleden ‘uit zichzelf’ maar weinig gevoeld worden. Daar kan dan

nauwkeurig maar voorzichtig bij stilgestaan worden (De Mol & Verhofstadt, 2011).

De huidige studie spitst zich toe op de effectance4 in familiale relaties, verwijzend

naar het gevoel een ander gezinslid te kunnen beïnvloeden of controleren.

Effectance slaat dus op de intentionele invloed van de diverse gezinsleden.

Belangrijk is dat naast de agency van de ouders dus ook de agency van het kind

met ASS (en diens brus) in acht genomen wordt.

___________________________________________________

4 Deze Engelse term wordt behouden, wegens gebrek aan een goed passende Nederlandse term. De vertaling die het dichtst in de buurt komt als equivalent voor de term effectance is ‘beïnvloedingsbesef’.

Page 26: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

26

Gebruik makend van de effectance-schaal uit de Interpersonal Sence of Control Scale

(ISOC; Cook, 1993; Nederlandse vertaling: De Mol, 2007), wordt het gevoel van

controle binnen drie ‘autisme-gezinnen’ (in het vervolg van deze scriptie benoemd

als klinische gezinnen) vergeleken met de normatieve sample, uitgaande van de

volgende hypothesen:

- Gezien de vele literatuur die suggereert dat kinderen met autisme een

grote invloed hebben op (de andere leden van) het gezin en dat door die invloed en

de uitdagingen waarvoor ouders van een kind met autisme komen te staan een

‘normaal gezinsleven’ in het gedrang komt (Gray, 1997, 2001), worden er

significante verschillen verwacht in de SRM relatiespecifieke metingen (en de

daarin gecapteerde effecten) bij deze gezinnen in vergelijking met de normgroep.

- In de literatuur wordt vooral uitgegaan van de invloed die uitgaat van het

kind met autisme, dat beschouwd wordt als een ‘stressor’ binnen het gezin.

Sommige ouders beschouwen het kind met autisme zelfs als spilfiguur in hun gezin

(Bristol, 1984). Op basis hiervan verwachten we voornamelijk afwijkingen in de

SRM relatiespecifieke metingen waar de jongere met autisme (waar verder naar

verwezen wordt als ‘X’) deel van uitmaakt (i.e. moeder-X, vader-X, broer/zus-X, X-

moeder, X-vader en X-broer/zus).

- Wanneer bovendien uitgegaan wordt van deze ‘kind-effecten’ zouden de

relatiespecifieke metingen hoofdzakelijk verklaard moeten worden door de

karakteristieken van het kind met autisme. Uitgedrukt in SRM-termen betreft dit

dus het actor- en partnereffect van het kind met autisme.

Gezien de veronderstelde bidirectionaliteit in gezinsrelaties wordt echter

verwacht dat dit niet het geval is en dat ook relatie-effecten een belangrijke (en

zelfs grotere) rol spelen. Dit is een verwachting die ook gesterkt wordt door de

resultaten van een toepassing van het SRM op een gezin met een kind dat in een

kinderpsychiatrisch centrum opgenomen was (De Mol et al., 2010). De resultaten

van dat onderzoek wezen namelijk uit dat de actoreffecten niet significant

verschillend waren van de steekproefnorm, in tegenstelling tot bijna alle relatie-

effecten. Het gevoel van invloed bij de gezinsleden was dus verschillend

naargelang de specifieke gezinsrelatie. We verwachten dus dat afwijkingen van de

Page 27: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

27

norm voornamelijk verklaard zullen kunnen worden door de SRM relatie-effecten

waarbij het kind met autisme betrokken is (i.e. moeder-X, vader-X, broer/zus-X, X-

moeder, X-vader, X-broer/zus).

- Gebaseerd op de literatuur die suggereert dat moeders een grotere (en

negatievere) invloed ervaren (Gray, 2003; Herring et al., 2006, Johnson et al.,

2011) willen we meer specifiek ook nagaan of de relatie-effecten tussen de moeder

en het kind met autisme (i.e. moeder-X, X-moeder) verschillen van de relatie-

effecten betreffende de vader en het kind met autisme (i.e. vader-X, X-vader).

De mogelijkheid om deze laatste hypothese te onderzoeken is overigens ook

belangrijk omdat in autisme-onderzoek tot nu toe vooral gefocust werd op de

moeder-kind relatie, eerder dan op de vader-kind relatie (Morgan, 1988; Gray,

2002). Bovendien was in de meerderheid van de onderzoeken naar onder andere

ouderlijke aanpassingen en gezinsfunctioneren bij een kind met autisme de

moeder ook de enige bron van informatie (Cassano, Adrian, Veirs, & Zaman, 2006;

Gau et al., 2012). Dat in deze studie de percepties (in verband met invloed en

controle) van beide ouders, de jongere met ASS en een broer/of zus zonder ASS

nagegaan worden, is dus een belangrijk gegeven.

Page 28: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

28

Methode

Participanten

De controlegroep bestaat uit 69 gezinnen waarvan telkens de twee ouderfiguren

en twee kinderen deelnamen aan het onderzoek (N = 244). Voor het samenstellen

van de controlegroep werden de volgende inclusiecriteria gehanteerd: (1) twee

samenwonende volwassenen die een ouderrol vervullen (i.e. biologische ouders,

stiefouders, pleegouders of adoptieouders)5; (2) (minstens) twee thuiswonende

kinderen tussen 11 en 18 jaar; (3) geen van de gezinsleden heeft in het verleden

een psychiatrische diagnose gekregen en/of beroep gedaan op psychiatrische

hulpverlening. Van de 69 gerekruteerde gezinnen werden acht gezinnen niet

betrokken in de analyses wegens ontbrekende data (zie onderdeel ‘Resultaten’).

De rekrutering gebeurde aan de hand van folders die uitgedeeld werden of via e-

mail verstuurd werden naar scholen en jeugdverenigingen. Wanneer een gezin

interesse toonde om deel te nemen werd men persoonlijk, telefonisch of via e-mail

gecontacteerd en werd het doel van de studie en de inhoud van de deelname

nogmaals uitgelegd.

De participerende controlegezinnen betreffen allemaal blanke middenklasse

gezinnen wonend in Vlaanderen. Het aantal kinderen in de gezinnen varieerde

tussen twee en vier (M = 2.30, SD = 0.527). Eenenveertig procent van de

deelnemende kinderen was jongens, negenenvijftig procent was meisjes. De

jongeren werden in twee groepen onderverdeeld: één groep omvatte de oudste

van de twee kinderen, de andere groep omvatte de jongste. De gemiddelde leeftijd

van het oudste kind was 16.05 jaar (SD = 1.22, bereik = 12–18 jaar) en van het

jongste kind 13,81 jaar (SD = 1.31, bereik = 11–17 jaar). De meerderheid van de

kinderen liep school in het ASO (80,3%), de andere kinderen volgden TSO (16,4%)

____________________________________________________

5 In het vervolg van deze masterproef wordt naar deze volwassenen gerefereerd als ‘ouders’, verwijzend naar de rol die zij hebben binnen het gezin. Analoog wordt naar de deelnemende jongeren verder gerefereerd als ‘kinderen’, los van hun leeftijd.

Page 29: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

29

en vier kinderen zaten nog op de lagere school (3,3%). Achtentachtig procent van

de kinderen woonde bij beide biologische ouders, elf procent woonde bij één

biologische ouder en diens nieuwe partner en de controlegroep bevatte ook één

gezin met twee pleegkinderen (1%).

De gemiddelde leeftijd van de moeders was 45.00 jaar (SD = 3.15, bereik = 37–54

jaar) en van de vaders 46.81 jaar (SD = 3.30, bereik = 40-55 jaar). Beroepsmatig

was 74,2% van de ouders werkzaam als bediende, 13,3% als zelfstandige en 11,7%

als arbeider. Daarnaast was één van de moeders huisvrouw. De meeste moeders

(81.9%) en meer dan de helft van de vaders (65,6%) genoot een hogere opleiding.

Voor de rekrutering van de klinische gezinnen in deze studie werd een folder

verspreid via de thuisbegeleidingsdienst voor personen met autisme in Oost-

Vlaanderen (Tanderuis vzw). Voor deze gezinnen werden volgende inclusiecriteria

gehanteerd: (1) twee samenwonende volwassenen die een ouderrol vervullen (i.e.

biologische ouders, stiefouders, pleegouders of adoptieouders)5; (2) (minstens)

twee thuiswonende kinderen tussen 11 en 18 jaar; (3) één van de kinderen werd

reeds door een erkend psychiater of psycholoog gediagnosticeerd met ASS. De

diagnosestelling maakte als dusdanig geen deel uit van deze studie.

De demografische gegevens van de klinische gezinnen worden beschreven in de

casusbeschrijvingen in onderdeel ‘III. Resultaten’.

Alle participanten namen vrijwillig deel aan de studie en gaven schriftelijk hun

geïnformeerde toestemming (vaak benoemd met de Engelse term informed

consent). Omwille van de minderjarigheid van de kinderen dienden de ouders ook

toestemming te geven voor de deelname van hun kinderen.

De huidige studie maakt deel uit van een overkoepelend onderzoek van het

Universitair Ziekenhuis Gent over gezinsbeïnvloedingsprocessen bij kinderen met

een klinische diagnose en werd goedgekeurd door de ethische commissie van het

Universitair Ziekenhuis Gent.

Page 30: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

30

Meetinstrumenten

In het kader van de overkoepelende studie werden een groot aantal

onderzoeksinstrumenten gehanteerd. In dit onderdeel wordt een toelichting

gegeven over de instrumenten die gebruikt werden voor deze studie over

gezinsbeïnvloeding bij jongeren met autisme. In de eerste plaats gaat het om

vragenlijsten over het psychisch functioneren van de jongeren en hun

autismespectrumstoornis in het bijzonder. Verder werden aan de hand van

vragenlijsten ook het gezinsklimaat en de wederzijdse gezinsbeïnvloedings-

processen nagegaan.

Algemene screener voor psychopathologie. In zowel de controlegroep

als de klinische gezinnen werd aan de ouders gevraagd om over beide kinderen

een algemene screener voor psychopathologie in te vullen, teneinde mogelijke

psychopathologieën of in het geval van de jongere met ASS een co-morbide

stoornis te detecteren. Daarvoor werd gebruik gemaakt van de Nederlandse versie

van de Child Behaviour CheckList (CBCL; Achenbach, 1991; Nederlandse vertaling:

Verhulst, Van der Ende & koot, 1996). Dit is een gedragsvragenlijst voor kinderen

van vier tot achttien jaar. De vragenlijst gaat over het functioneren van het kind

tijdens de afgelopen twee maanden. De vragenlijst bestaat uit 20 vragen die peilen

naar vaardigheden betreffende activiteiten, sociale relaties en prestaties op school

en 118 vragen die acht probleemschalen omvatten, namelijk:

‘teruggetrokken/depressief’, ‘lichamelijke klachten’, ‘angstig/depressief’, ‘sociale

problemen’, ‘denkproblemen’, ‘aandachtsproblemen’, ‘grensoverschrijdend gedrag’

en ‘agressief gedrag’. Deze schalen zijn ondergebracht in twee bredere

syndroomschalen: ‘internaliserende problematiek’ en ‘externaliserende

problematiek’, die samen de schaal ‘totale problemen’ vormen. Daarnaast kunnen

op basis van de items ook schalen berekend worden die gebaseerd zijn op het

classificatiesysteem van de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental

Disorders, American Psychiatric Association, 2000): ‘affectieve problemen’,

‘angstproblemen’, ‘somatische problemen’, ‘lichamelijke problemen’,

Page 31: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

31

‘aandachtstekort/hyperactiviteitsproblemen (ADHD)’, ‘oppositioneel-opstandige

problemen (ODD)’ en ‘gedragsproblemen (CD)’.

Voor elk item dienen de ouders op een driepuntenschaal, gaande van ‘helemaal

niet’ (0) over ‘een beetje of soms’ (1) tot ‘duidelijk of vaak’ (2), aan te geven in

hoeverre het item bij hun kind past. Een aantal voorbeelditems van de CBCL zijn:

‘Is liever alleen dan met anderen’, ‘Valt mensen lichamelijk aan’, ‘Huilt veel’ en

‘praat erover dat hij/zij zichzelf zou willen doden’.

Voor alle schalen kan (in vergelijking met een uitgebreide normgroep) een T-score

berekend worden, waarbij een score tussen 60 en 70 beschouwd wordt als een

subklinische score en een score hoger dan 70 als een klinische score.

Wat de betrouwbaarheid van de schalen betreft, schommelt Chronbach’s alpha

tussen de .62 en .92 (Achenbach, 1991). De begripsvaliditeit en de

criteriumvaliditeit van de CBCL werd door de Commissie Testaangelegenheid

Nederland (COTAN; Evers, Braak, Frima & van Vliet-Mulder, 2009) als voldoende

beoordeeld en de vijf overige domeinen als goed (Evers, Van Vliet-Mulder & Groot,

2000; Kievit, Tak & Bosch, 2002).

Specifieke screener voor ASS. De aanwezige ASS-diagnose bij de jongere

uit de klinische gezinnen werd ter bevestiging bevraagd aan de hand van de

Nederlandse versie van The Social Communication Questionnaire (SCQ; Rutter,

Bailey & Lord 2003; Nederlandse vertaling: Warreyn, Raymaekers & Roeyers,

2004). Dit is een ouderrapportagevragenlijst voor kinderen vanaf vier jaar,

gebaseerd op de criteria voor autisme zoals geformuleerd in de DSM-IV (American

Psychiatric Association, 2000). Er zijn twee versies van deze vragenlijst. De versie

‘levensloop’ peilt naar ASS-symptomen gedurende de volledige

ontwikkelingsgeschiedenis van het kind en wordt gebruikt om na te gaan of

iemand doorverwezen moet worden voor een volledig diagnostisch onderzoek

naar de aanwezigheid van ASS. De versie ‘huidige toestand’ is specifiek bedoeld

voor gedragingen gedurende de afgelopen drie maanden en is interessant om

gedragsveranderingen te meten bij personen die reeds gediagnosticeerd werden

met ASS. In deze studie werd aan de ouders gevraagd om beide versies in te vullen

Page 32: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

32

over de jongere met ASS om zo het ernstniveau van de ASS-symptomen vast te

stellen alsook de verandering ervan in de tijd. Beide versies bestaan uit 40 vragen

die door de ouders met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord moeten worden. De inhoud is

vergelijkbaar met het Autism Diagnostic Interview- Revised (ADI-R; Lord, Rutter &

Le Couteur, 1994). Meerbepaald werden de SCQ-items bewust gekozen op basis

van de ADI-R items met de hoogste differentiaaldiagnostische waarde (Rutter,

Bailey & Lord, 2004). Drie items gaan over het huidige taalniveau, zelfverwondend

gedrag en over ongewone gehechtheid aan voorwerpen. De overige items

bevragen de volgende drie domeinen: wederkerige sociale interactie (zoals

oogcontact en plezier willen delen), communicatie (zoals gebaren en ongepaste

vragen) en beperkte, repetitieve en stereotiepe gedragspatronen (zoals beperkte

interesses en ongewone preoccupaties). Voor elk domein kan een subscore

berekend worden, maar deze zijn nog niet uitgebreid onderzocht en dus ook niet

bruikbaar voor klinische doeleinden. Op basis van onderzoek wordt aanbevolen

om (bij de versie ‘levensloop’) een totale cut-off score van 15 of meer te gebruiken

als indicatie voor (mogelijke) ASS (Rutter, Bailey & Lord, 2004).

Uit een onderzoek in Vlaanderen (N = 5396) naar de interne consistentie van de

SCQ (Warreyn, Raymaekers & Roeyers, 2004) bleek dat alle correlaties tussen de

individuele items en de totale score positief zijn en variëren tussen .17 en .44 voor

de volledige steekproef en tussen .10 en .63 voor kinderen met ASS. Er werd ook

een sterk verband vastgesteld tussen de domeinscores en de totale scores.

Wat de discriminante validiteit betreft werd voor 33 van de 39 items een

significant verschil gevonden tussen kinderen met en zonder ASS. De 4 items

waarbij geen differentiatie mogelijk is, hebben betrekking tot abnormaal

taalgebruik. Zowel de domeinscores als de totaalscores maakten een goed

onderscheid tussen ASS en andere stoornissen. De correlatiecoëfficiënten tussen

de totale score van de SCQ en de scores van de ADI-R, waarvan de SCQ is afgeleid,

waren allemaal hoog en significant, behalve voor het ADI-R domein ‘repetitief en

stereotiep gedrag’. Volgens dit onderzoek is de SCQ dus effectief om te screenen

naar ASS bij kinderen in Vlaanderen.

Page 33: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

33

Gezinsklimaat. De perceptie van het gezinsklimaat door de gezinsleden

van de klinische gezinnen wordt gemeten aan de hand van de Gezinsklimaatschaal

(GKS-II). Dit is een Nederlandse bewerking door Jansma & de Coole (1996) van de

Amerikaanse Family Environment Scale (FES) die Moos (1974, 1986), uitgaande

van een ecologische benadering6, ontwierp.

Het doel van de GKS-II is inzicht krijgen in de manier waarop individuele

gezinsleden hun gezinsklimaat beleven. De vragenlijst bestaat uit 77 uitspraken

over het gezin die met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord kunnen worden door alle

thuiswonende gezinsleden vanaf 11 jaar.

De vragen kunnen onderverdeeld worden in zeven categorieën of subschalen:

(1) Cohesie (de betrokkenheid van gezinsleden op elkaar);

(2) Expressiviteit (de mogelijkheid om in het gezin gevoelens en meningen

openlijk en direct te uiten);

(3) Conflict (het uiten van boosheid en agressie binnen het gezin);

(4) Organisatie (de regels, taken en plichten zoals die binnen het gezin

gehanteerd worden);

(5) Controle (de controlerende functie van de gezinsleden ten opzichte van

elkaar);

(6) Normen (de mening van de gezinsleden met betrekking tot normen en

waarden);

(7) Sociale Oriëntatie (de betrokkenheid van de gezinsleden op de sociale

omgeving).

Elke subschaal bestaat uit 11 items. Een voorbeeld van een item uit de subschaal

controle is: ‘Bij ons thuis houden de ouders goed in de gaten met welke vrienden

de kinderen omgaan.’ Uit de antwoorden wordt, door middel van scoringssleutels,

per schaal een ruwe score berekend die met behulp van normtabellen, apart voor

de ouders en de kinderen, naar standaardscores (M = 50, SD = 10) omgezet kunnen

____________________________________________________

6 Bij deze benadering wordt ervan uitgegaan dat individueel gedrag tot stand komt onder invloed van de wisselwerking tussen de persoon en zijn omgeving (Bronfenbrenner, 1979). De invloed van het klimaat op personen wordt mede bepaald door de wijze waarop een persoon de omgeving waarneemt. De ´objectieve´ kenmerken van een omgeving passeren als het ware een cognitief-emotionele filter die betekenis toekent aan deze kenmerken (Jansma & de Coole, 1996).

Page 34: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

34

worden. Deze normscores werden berekend aan de hand van 953

Nederlandstalige gezinnen. Er kunnen ook twee samengestelde scores berekend

worden: een gezinsrelatie-index (GRI), bestaande uit de schalen ‘cohesie’,

‘expressie’ en ‘conflict’, en een gezinsstructuurindex (GSI), bestaande uit de

schalen ‘organisatie’ en ‘controle’ (Jansma & de Coole, 1996). De vuistregel die

Jansma & de Coole (1996) hanteren is dat een afwijking van 10 punten (= één

standaarddeviatie) afwijkend is, en een aanwijzing kan zijn voor

probleemgebieden die er voor dit gezinslid binnen het gezin zijn.

Wat de betrouwbaarheid betreft, werd de interne consistentie van zowel de zeven

schalen als de twee indices onderzocht bij Nederlandstalige gezinnen. Daarvoor

werden Cronbach’s alpha coëfficiënten berekend voor zowel de totale groep als

voor de ouders samen, alsook voor de vaders, moeders en kinderen afzonderlijk.

Voor de totale groep ligt de coëfficiënt bij de verschillende schalen tussen .63 (voor

de schaal Sociale Oriëntatie) en .70 (voor de schaal Cohesie). Voor de twee indices

bedraagt Cronbach’s alpha .78 voor de GSI en .82 voor de GRI. Voor de aparte

subgroepen zijn alle coëfficiënten hoger dan .60, behalve voor Sociale Oriëntatie bij

kinderen (α = .38) (Hoek, 2011). De COTAN heeft de betrouwbaarheid in 2000 als

voldoende beoordeeld (Evers, Van Vliet-Mulder, & Groot, 2000).

Ook omtrent de validiteit werd veel onderzoek verricht. Hieronder worden kort de

belangrijkste bevindingen weergegeven.

Met betrekking tot de constructvaliditeit blijken bij Nederlandstalige gezinnen de

correlaties tussen de schalen bij de kinderen, moeders en vaders grotendeels

overeen te komen (Hoek, 2011). De schalen Cohesie en Organisatie zijn het sterkst

met elkaar en met de andere schalen verbonden (Hoek, 2011).

Verder werden er diverse significante correlaties gevonden tussen de resultaten

op de GK-II en resultaten op de overeenkomstige schalen in andere vragenlijsten,

zoals de Leuvense Gezinsvragenlijst (LVG) en de Gezinsdimensieschalen (GDS),

wat pleit voor de convergente validiteit van de GKS-II (Hoek, 2011).

De criteriumvaliditeit werd bepaald door ondermeer een vergelijking van de

resultaten van de gezinnen met een kind met gedragsproblemen en de resultaten

van gezinnen zonder deze problemen in de totale onderzoekspopulatie. Ouders

Page 35: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

35

van kinderen met gedragsproblemen bleken lager te scoren op de schalen Cohesie,

Expressiviteit, Organisatie en Sociale Oriëntatie en hoger op de schalen Conflict,

Controle en Normen (Hoek, 2011). De criterium- en begripsvaliditeit werd door de

COTAN in 2000 als voldoende beoordeeld (Evers et al., 2000) en de

uitgangspunten bij de testconstructie, de kwaliteit van het testmateriaal en de

handleiding en de normen als goed (Evers et al., 2000).

Gezinsbeïnvloedingsprocessen. Voor het bevragen van de beleving van de

beïnvloedingsprocessen binnen het gezin wordt de Interpersonal Sense of Control

Scale (ISOC; Cook, 1993; Nederlandse vertaling: De Mol, 2007) gehanteerd.

Deze vragenlijst bestaat uit drie schalen: (1) Effectance (gevoel van invloed

hebben); (2) Acquiescence (perceptie van beïnvloed worden) en (3) ‘Toeval’

(overtuiging dat relationele interacties het gevolg zijn van toeval). In deze studie

ligt de focus op het gevoel van invloed hebben en wordt enkel gebruik gemaakt van

de zes items die de Effectance-schaal vormen. Elk gezinslid wordt daarbij gevraagd

om voor elk item op een zevenpuntenschaal (gaande van 1 = ‘helemaal niet’ tot 7 =

‘helemaal wel’) aan te geven in hoeverre dit geldt voor elk van de drie andere

gezinsleden. Enkele voorbeelden van items zijn: ‘Het is voor mij gemakkelijk om…

te beïnvloeden dan om andere gezinsleden te beïnvloeden’, ‘Ik ben er bedreven in

geraakt om … dingen te laten doen die hij/zij aanvankelijk niet wilde doen’ en ‘Het

is gemakkelijk om … van idee te doen veranderen’.

Voor de Effectance-schaal varieert de interne consistentie (uitgedrukt in

Cronbach’s alpha) over de verschillende gezinsrelaties tussen .68 en .90. De

crossrelationele betrouwbaarheid is goed (α = .81) en de test-

hertestbetrouwbaarheid bedraagt voor een jongere ten aanzien van zijn/haar

moeder, vader en broer/zus respectievelijk .77, .72 en .73 (Cook, 1993).

De validiteit van deze vragenlijst werd nog niet door expertpanels beoordeeld,

maar Cook (1993) beargumenteert dat de vragenlijst over een goede inhouds-,

construct- en discriminante validiteit beschikt. De items zijn namelijk gebaseerd

op bestaande en valide meetinstrumenten, waarop een principale

componentanalyse (varimax rotatie) toegepast werd en waaruit de verschillende

Page 36: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

36

schalen voortkwamen. Bovendien heeft Cook (1993) aangetoond dat de Effectance-

schaal niet onderhevig is aan sociaal wenselijke antwoordpatronen.

In bestaand onderzoek waarbij deze schaal reeds gehanteerd werd voor het

beantwoorden van verschillende onderzoeksvragen werd een aanvaardbare tot

zeer goede betrouwbaarheid gerapporteerd (Coesens, De Mol, De Bourdeaudhuij &

Buysse, 2010; Cook, 2001).

Procedure

Wanneer een gezin dat voldeed aan de inclusiecriteria zich bereid toonde om deel

te nemen aan het onderzoek, werd een afspraak gemaakt om thuis langs te gaan.

Dit huisbezoek gebeurde door één van de studenten klinische psychologie of

geneeskunde die in het kader van hun masterproef meewerkten aan het

onderzoek. Tijdens dit bezoek werden aan de hand van het informed consent, eerst

(mondeling) nogmaals grondig de doelstellingen en de procedure van de studie

toegelicht, alsook de mogelijkheid om op elk moment te beslissen de deelname te

beëindigen en dat alle gegevens anoniem verwerkt zouden worden. Daarna werd

door zowel de ouders als de kinderen een informed consent ondertekend, waarvan

ook zij een kopie kregen. Vervolgens werden de vragenlijsten overhandigd en

door elk van de gezinsleden zelfstandig en apart ingevuld. Hierbij bleef de student

klinische psychologie of geneeskunde aanwezig om bij elke vragenlijst de

instructies ook mondeling toe te lichten en eventuele vragen te beantwoorden.

Enkel de kinderen uit de controlegroep werden, in het kader van het

overkoepelende onderzoek, ook uitgenodigd op de afdeling Kinder- en

Jeugdpsychiatrie van het Universitair Ziekenhuis Gent voor een intelligentietest en

concentratietest. In een aantal gevallen kozen de gezinnen er (voor of na de

testafname) ook voor de vragenlijsten ter plaatse in te vullen, in plaats van thuis.

In zowel de controlegroep als de klinische gezinnen vulden alle gezinsleden de

vragenlijst over gezinsbeïnvloedingsprocessen (ISOC) in. Aan de ouders werd

gevraagd om beide jongeren te scoren op de algemene screeningsvragenlijst

(CBCL). Bij de klinische gezinnen vulden de ouders ook een specifieke

Page 37: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

37

screeningsvragenlijst (SCQ) in over de jongere met autisme en vulden alle

gezinsleden de Gezinsklimaatschaal (GKS-II) in.

Design en metingen

Voor SRM-analyses worden de data verzameld gebruik makend van een round-

robin design (Lev & Kinder, 1957; Warner, Kenny & Stoto, 1979) die de relatie van

elk gezinslid ten aanzien van elk ander gezinslid meet. SRM-analyses vereisen dat

de gezinnen samengesteld zijn uit minimum drie gezinsleden (Cook & Dreyer,

1984; Cook, Kenny, & Goldstein, 1991; Kashy & Kenny, 1990). Pas wanneer elke

persoon minimaal twee andere gezinsleden beoordeelt, kan namelijk de

consistentie van deze persoon over de verschillende relaties berekend worden. Dit

is noodzakelijk om het actoreffect te bepalen. Analoog dient een gezinslid door

minimum twee andere gezinsleden beoordeeld te worden om het partnereffect te

kunnen berekenen (Cook, 2001). Daarenboven kunnen ook reciprociteiten op

zowel het individueel als dyadisch niveau berekend worden (doordat de

beoordeling door beide gezinsleden in een relatie gebeurt) en alsook een familie-

effect (het gemiddelde van alle beoordelingen). Teneinde alle SRM-componenten

te kunnen schatten is een vierde gezinslid noodzakelijk (Cook, 1994). Daarom

werd ook in deze studie geopteerd voor gezinnen samengesteld uit vier personen.

In Figuur 1 wordt, naar het voorbeeld van Cook (2005), een round-robin design

weergegeven voor vier gezinsleden, waarbij de persoon aan het begin van de pijl

de persoon aan het einde van de pijl beoordeelt.

Page 38: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

38

Figuur 1. Schematische voorstelling van een ‘round robin design’ met vier gezinsleden. ‘Kind

1’ verwijst naar het oudste kind, ‘Kind 2’ naar het jongste.

De twaalf pijlen in Figuur 1 representeren de twaalf relatiespecifieke metingen die

bekomen worden wanneer vier gezinsleden elkaar beoordelen. Elke

relatiespecifieke meting wordt in het SRM beschouwd als een afhankelijke

variabele (Cook, 1993) en kan mathematisch als volgt voorgesteld worden (Cook,

1993; Kenny, 2007):

Xijk = µ + αi + βj + γij + εijk

In deze vergelijking representeert Xijk de afhankelijke variabele, met name de score

voor persoon i die persoon j beoordeelt in gezin k. Toegepast op het gevoel van

invloed hebben kan dit bijvoorbeeld het gevoel van invloed betreffen dat de

moeder ervaart in relatie tot haar jongste kind. Xijk representeert dus een

dyadische relatiescore en wordt bepaald door verschillende componenten. De

eerste component (µ) symboliseert het groepsgemiddelde. In familiale assessment

betreft dit het familie-effect. Deze factor geeft dus de consistentie in het gezin weer

of de mate waarin verschillen in individuele scores (Xijk) een gevolg zijn van

gemeenschappelijke factoren van de gezinsleden. De component αi refereert naar

het actoreffect voor persoon i (in ons voorbeeld de moeder). Deze factor resulteert

uit de consistentie in de beoordelingen van i over de andere gezinsleden. In lijn

hiermee weerspiegelt component βj de consistentie waarmee persoon j door de

andere gezinsleden beoordeeld wordt (i.e. het partnereffect). In ons voorbeeld

betreft dit dus het partnereffect van het jongste kind. De vierde component (γij)

Page 39: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

39

symboliseert de unieke aanpassing van persoon i (hier de moeder) ten aanzien van

persoon j (hier het jongste kind). In SRM-termen wordt dit het relatie-effect

genoemd. Bij deze component wordt er gecontroleerd voor zowel het actor- als

partnereffect, dus γij representeert de unieke relatie tussen i en j, los van het actor-

en partnereffect. Ten slotte representeert εijk de meetfout (Cook, 1993).

Bij een twee-ouder twee-kind gezin kunnen één familie-effect, vier actoreffecten,

vier partnereffecten en twaalf relatie-effecten berekend worden.

Wederkerigheidcorrelaties (of reciprociteiten) kunnen bij een individuele

gezinsdiagnostiek niet berekend worden, omdat men geen correlaties kan

berekenen tussen twee individuen7 (Cook, 2005; De Mol et al., 2010; De Mol &

Verhofstadt, 2011). Hier gaan we in deze studie dus niet verder op in.

Zoals eerder beschreven kan bij individuele gezinsdiagnostiek nagegaan worden

welke relatiespecifieke metingen ‘afwijkend’ zijn en welke SRM-componenten voor

deze afwijking verantwoordelijk zijn, door deze te vergelijken met een

vergelijkingsgroep. Cook en Kenny (2004) beschrijven in hun artikel de specifieke

formules en analyses die gebruikt worden bij een dergelijke familiale assessment.

Kort omschreven dienen eerst de SRM-componenten berekend te worden. In deze

studie wordt daarvoor gebruik gemaakt van het computerprogramma SPSS (versie

21.0, IBM Corp, 2012). Voor één gezin geven deze effecten aan in welke mate de

gezinsleden binnen het eigen gezin van elkaar verschillen met betrekking tot het

ervaren van invloed. De focus van deze studie is echter te onderzoeken in welke

mate deze effecten in een gezin met een jongere met autisme verschillen van de

relatieve norm. Voor de klinische bruikbaarheid van de effecten is het dus

noodzakelijk om de bekomen effecten te vergelijken met de gemiddelde effecten

van de gerekruteerde vergelijkingsgroep.

De berekening van deze gemiddelde effecten in de normgroep gebeurt aan de hand

van een structurele vergelijkingsanalyse waarbij het SRM gefit wordt aan de

____________________________________________________

7 De wederkerigheid op individueel niveau kan wel geschat worden als het actor- en partnereffect van een gezinslid significant is en indien de overeenkomstige wederkerigheidscorrelatie in de normgroep ook significant is (Cook en Kenny, 2004).

Page 40: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

40

variantie-covariantie matrix van de data. De SRM-componenten worden hier

beschouwd als onafhankelijke (latente) variabelen in een confirmatorische

factoranalyse (Cook, 1994). In deze studie wordt hiervoor beroep gedaan op

Lavaan (versie: 0.5-12; Rosseel, 2012), een pakket voor structurele

vergelijkingsanalyses met het computerprogramma Rstudio (versie: 2.15.3; 2013).

Door deze gemiddelde scores van de normgroep af te trekken van de ruwe scores

die voor een klinisch gezin bekomen worden, bekomt men de SRM’-componenten.

Vervolgens worden deze ruwe componenten omgezet in Z-scores (M = 0, SD =

1.00). Deze Z-scores zijn een statistische maat die uitdrukken hoe een score zich

verhoudt tot (het gemiddelde van) de normatieve data (De Mol et al, 2010) en in

dit geval dus wat afwijkend is ten opzichte van het gemiddelde gezin zonder een

jongere met ASS.

Doorgaans wordt statistisch een Z-score van +/- 2.00 (i.e. twee standaarddeviaties

afwijkend van het gemiddelde) beschouwd als extreem of significant en een score

van +/- 1.00 als een risicoscore. Dat een effect niet significant is betekent echter

niet noodzakelijk dat het effect niet klinisch relevant is. Daarom worden in deze

studie, naar het voorbeeld van onder andere Cook en Kenny (2004), de volgende

klinische significanties gehanteerd: een Z-score groter dan 1.00 of kleiner dan -

1.00 wordt beschouwd als boven- of benedengemiddeld, een Z-score groter dan

1.50 of kleiner dan -1.50 als hoog of laag en een Z-score van 1.96 of meer/-1.96 of

minder als extreem hoog/laag.

Bij het interpreteren van de scores moeten we wel rekening houden met de

variantie van de SRM-factoren in de normgroep. Cook en Kenny (2004) stellen

immers dat de interpretatie van de Z-scores bij een individueel gezin enkel kan

gebeuren voor SRM-factoren met significante variantie in de normgroep.

Page 41: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

41

Resultaten

In dit onderdeel wordt eerst de analyse van de vergelijkingsgroep besproken,

aangezien het bij een individuele familiale assessment met het SRM noodzakelijk is

om de gevonden scores te vergelijken met een normatieve sample. Om de SRM-

analyses adequaat te kunnen uitvoeren wordt een minimum van 50 gezinnen

geadviseerd (Kashy & Kenny, 1990). De vergelijkingsgroep in deze studie bestaat

uit 61 gezinnen en voldoet dus aan deze voorwaarde.

Na de resultaten voor de normatieve sample worden drie gezinnen besproken

waarbij één van de jongeren gediagnosticeerd is met een autismespectrum-

stoornis.

Analyse van de vergelijkingsgroep

Descriptieve analyses. Voor de analyses werden de deelnemende

kinderen (per gezin) onderverdeeld in het oudste (Kind 1) en het jongste (Kind 2).

In Tabel 1 worden de gemiddelde T-scores (i.e. gestandaardiseerde scores met M =

50 en SD = 10) en de corresponderende standaarddeviaties voor de schalen van de

CBCL afgebeeld voor beide groepen van kinderen. De gemiddelde scores voor de

schalen van de CBCL vallen allemaal onder de subklinische en klinische cut-off

(voor de syndroom- en DSM-schalen respectievelijk T = 65 en T = 69, voor de

overkoepelende probleemschalen respectievelijk T = 60 en T = 63).

Overeenkomstig met de inclusiecriteria voor de normgroep werd bij elk gezin

gecontroleerd voor klinische scores op de probleemschalen (Internaliserende

problematiek, Externaliserende problematiek en Totale problemen). Afwijkende

scores op de subschalen werden wel toegestaan.

Er werden bij de jongeren uit de normgroep geen afwijkende scores weerhouden

voor de probleemschalen.

Page 42: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

42

Tabel 1. Gemiddelde T-scores en standaarddeviaties voor de CBCL-schalen van de oudste kinderen (Kind 1) en de jongste kinderen (Kind 2) in de normatieve sample.

Schaal CBCL Kind 1 (N=55) M (SD)

Kind 2 (N=55) M (SD)

Internaliserende problematiek 45.64 (7.98) 45.46 (8.37) Externaliserende problematiek 44.29 (6.95) 43.26 (9.47) Totale problemen 43.07 (8.86) 43.06 (10.23) Syndroomschalen Angstig/depressief 51.89 (3.44) 52.33 (4.85) Teruggetrokken/depressief 52.13 (3.43) 52.31 (3.92) Lichamelijke klachten 52.09 (5.09) 52.42 (3.99) Sociale problemen 52.22 (3.92) 51.84 (3.92) Denkproblemen 52.24 (3.97) 52.75 (4.88) Aandachtsproblemen 52.82 (3.95) 53.27 (4.91) Grensoverschrijdend gedrag 51.78 (2.48) 52.16 (3.95) Agressief gedrag 50.18 (6.48) 51.78 (4.28) DSM-schalen Affectieve problemen 51.73 (5.08) 52.46 (4.72) Angstproblemen 52.38 (3.75) 52.75 (4.98) Lichamelijke problemen 52.40 (4.22) 52.36 (4.54) Aandachtstekort/hyperactiviteit 52.35 (3.45) 53.04 (4.46) Oppositioneel-opstandige problemen 50.56 (6.61) 52.13 (4.31) Gedragsproblemen 51.55 (2.72) 52.02 (3.94)

* subklinische range; ** klinische range

Door het hanteren van een round-robin design (Cook, 2001; De Mol &

Buysse, 2007) voor het meten van de perceptie van invloed bij de verschillende

gezinsleden kunnen op verschillende niveaus missing data voorkomen. Het is

mogelijk dat een item in een bepaalde schaal ontbreekt (i.e. item-within-scale

level), er kan een volledige schaal ontbreken bij een bepaalde respondent (i.e.

relationship-within-respondent level) en/of de rapportage van een bepaalde

respondent omtrent een specifieke relatie kan ontbreken (i.e. respondent-within-

family level). In het geval van missing data op één van deze twee laatste niveaus

(relationship-within-respondent level of respondent-within-family level) dient het

gezin geëxcludeerd te worden. In deze studie werden omwille van deze reden

zeven gezinnen niet betrokken bij de analyses. Wanneer één item ontbrak bij een

bepaalde schaal (item-within-scale level) werd dit item vervangen door het

gemiddelde van de vijf andere items, zoals geadviseerd door Cook (1993). Deze

Page 43: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

43

methode werd in deze studie drie maal toegepast. Wanneer meerdere items van

eenzelfde schaal ontbraken werd het gezin eveneens geëxcludeerd, wat in deze

studie voor één gezin het geval was. Dit resulteerde in een vergelijkingsgroep van

61 gezinnen.

In Tabel 2 wordt per relatiespecifieke meting de interne consistentie (uitgedrukt in

Cronbach’s α), de gemiddelde score en de overeenkomstige standaarddeviatie van

de effectance-schaal weergegeven. Uit de tabel valt af te lezen dat de interne

consistentie van de schaal bij elke relatiespecifieke meting acceptabel tot goed is,

behalve voor de rapportering van de moeders over het oudste kind. Een

bijkomende analyse wees uit dat het weglaten van een item uit deze schaal geen

noemenswaardige stijging van de interne consistentiemaat teweegbracht. Daarom

werden alle items dan ook behouden.

Met betrekking tot de gemiddelde scores valt op dat de scores voor de

verschillende relaties vrij dicht bij elkaar liggen (M = 3.71, SD = 0.25). Er werden

ook geen ‘uitschieters’ (scores die meer dan drie standaarddeviaties boven of

onder het gemiddelde liggen) gevonden. Uit deze gelijklopende scores kunnen we

afleiden dat de gezinsleden van de normatieve sample allemaal een gevoel van

invloed hebben en dit op eenzelfde manier beschrijven.

Tabel 2. Cronbach’s α coëfficiënten, gemiddelde scores en standaarddeviaties van de relatiespecifieke effectance metingen.

Relatiea α M SD

Moeder Vader .71 3.75 .89 Moeder Oudste kind .69 3.78 .80 Moeder Jongste kind .76 3.95 .93

Vader Moeder .73 3.44 .91 Vader Oudste kind .71 3.81 .68 Vader Jongste kind .70 3.97 .75 Oudste kind Moeder .76 3.55 1.03 Oudste kind Vader .79 3.23 .99 Oudste kind Jongste kind .80 4.14 1.09 Jongste kind Moeder .79 3.71 1.15 Jongste kind Vader .70 3.57 .87 Jongste kind Oudste kind .84 3.57 .99 a: Weergegeven als ‘beoordelaar target’

Page 44: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

44

SRM-analyses. De SRM-componenten werden geschat aan de hand van de

geobserveerde data. Meerbepaald werd een confirmatorische factoranalyse van

het SRM uitgevoerd op de (12 x 12) variantie-covariantie matrix van de twaalf

metingen omtrent de perceptie van invloed van de gezinsleden op elkaar. Het

model vertoonde een adequate fit: χ2 (47, N = 61) = 49.392, p = 0.378; CFI = 0.987;

RMSEA = .029. In een tweede beweging werd de aanwezigheid van negatieve of

nulvarianties bij de SRM-componenten nagegaan. Bij de eerste factor (F1, het

familie-effect) werd een negatieve variantie gevonden. Bijgevolg werd de variantie

van deze factor op nul gefixeerd met een lichte verbetering van de fitindices tot

gevolg: χ2 (48, N = 61)= 49.648, p = 0.407; CFI = .991; RMSEA = .024.

In Tabel 3 worden de geschatte varianties en de bijhorende standaarddeviaties van

de SRM-factoren afgebeeld. Met betrekking tot de varianties van de relatie-effecten

moet nog opgemerkt worden dat deze niet los staan van de errorvariantie.

Daarvoor is de aanwezigheid van minimaal twee indicatoren voor elke relatie

noodzakelijk, wat hier niet het geval is. De relatie-effecten zijn dus deel van de

residuele variantie en kunnen benoemd worden als relatie-residueel effect.

Volgens Cook (1993, 1994, 2001) vormt dit conceptueel geen fundamenteel

probleem aangezien dit effect, net zoals de andere SRM-effecten, een

geobserveerde score is die zowel systematische als errorvariantie bevat. Wel kan

dit een overschatting van de relatie-effecten tot gevolg hebben, aangezien de

errorvariantie systematisch een bijdrage levert tot dit relatie-residueel effect.

De variantiewaarden in Tabel 3 weerspiegelen de mate waarin de gezinnen

verschillen met betrekking tot de componenten. SRM-componenten waarvoor geen

significante variantie is in de normgroep betreffen dus factoren waarop het

functioneren van gezinnen in het algemeen niet verschillen. Ze dienen dus

beschouwd te worden als constanten eerder dan variabelen. De Z-scores voor de

SRM-componenten in de individuele assessment van de klinische gezinnen kunnen

bijgevolg enkel geïnterpreteerd worden voor de SRM-componenten met een

significante variantie in de normgroep.

Page 45: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

45

Tabel 3. Varianties en bijhorende standaarddeviaties van de SRM-factoren.

Component Variantie M (SD)

Familie .00 Actor Moeder .40 (.09)** Vader .32 (.07)** Oudste kind .53 (.13)** Jongste kind .46 (.12)** Partner Moeder .06 (.05) Vader .01 (.05) Oudste kind .06 (.04)* Jongste kind .11 (.04)** Relatie Moeder - Vader .43 (.11)** Moeder – Oudste kind .21 (.07)** Moeder – Jongste kind .32 (.09)** Vader – Moeder .43 (.11)** Vader – Oudste kind .12 (.05)** Vader – Jongste kind .09 (.05)* Oudste kind – Moeder .43 (.13)** Oudste kind – Vader .50 (.13)** Oudste kind – Jongste kind .55 (.14)** Jongste kind – Moeder .63 (.15)** Jongste kind – Vader .31 (.10)** Jongste kind – Oudste kind .60 (.15)** ** Z > 1.65, p<.05 (enkelzijdige toets dat de variantie groter is dan nul) * Z > 1.29, p<.05 (enkelzijdige toets dat de variantie groter is dan nul)

In deze normatieve sample vinden we voor de verschillende SRM-componenten de

volgende resultaten:

- De variantie van het familie-effect werd op nul gefixeerd omdat een

negatieve variantie bekomen werd. Dit effect blijkt dus geen variantie in de

normgroep te verklaren, wat betekent dat het familie-effect (i.e. gelijkenis in de

ervaring van de gezinsleden) niet kan bijdragen tot klinisch significante verschillen

tussen families met betrekking tot het gevoel van invloed. Ook het gevoel van

invloed van de individuele gezinsleden lijkt dus niet bepaald te worden door de

karakteristieken van het gezin in het geheel.

Page 46: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

46

- De actoreffecten hebben wel allemaal een variantie die significant verschilt

van nul. Dat wil zeggen dat het gevoel van invloed dat elk gezinslid heeft ten

aanzien van de andere gezinsleden mee bepaald wordt door hun individuele

karakteristieken. In de normgroep hebben sommige moeders dus een sterker

gevoel van invloed op de andere gezinsleden dan andere moeders en dit

onafhankelijk van het familie-, de partner- of de relatie-effecten. Voor de overige

gezinsleden (vader, oudste kind en jongste kind) geldt dezelfde redenering.

- Wat de partnereffecten betreft worden enkel deze van de kinderen

significant bevonden. De beïnvloedbaarheid van de kinderen (bepaald door hun

individuele karakteristieken) speelt dus een rol in het gevoel van invloed die

andere gezinsleden hebben ten aanzien van hen. Anders gezegd lijkt een kind in

deze sample dus een gelijkaardig gevoel van invloed uit te lokken bij alle andere

gezinsleden. Een significante variantie van deze partnereffecten indiceert ook dat

sommige kinderen in deze sample meer beïnvloedbaar zijn/meer invloed

uitlokken bij andere gezinsleden dan andere kinderen. Dit is het meest

uitgesproken voor het jongste kind (significant met α = .05). De variantie van het

partnereffect van het oudste kind is namelijk slechts significant wanneer α = .10

gehanteerd wordt. We dienen hier dus eerder te spreken van een trend-effect,

waarbij we kunnen veronderstellen dat bij een grotere steekproef de variantie

stijgt (en significant wordt met α = .05).

De partnereffecten van de ouders bepalen geen significante variantie in de

normatieve sample.

- Een significant relatie-effect betekent dat het gevoel van invloed dat een

gezinslid heeft ten aanzien van een ander gezinslid uniek is voor de specifieke

relatie, onafhankelijk van de karakteristieken van het gezin als geheel (cfr. het

familie-effect), de karakteristieken van dat gezinslid (cfr. het actoreffect) en de

beïnvloedbaarheid van het ander gezinslid (cfr. het partnereffect). In deze sample

zijn de varianties van zowel de intragenerationele als intergenerationele relaties

significant, waarbij het relatie-effect met betrekking tot de vader tot het jongste

kind wel eerder een trendeffect (.05 > p < .10) reflecteert. De karakteristieken van

Page 47: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

47

de specifieke relaties blijken dus bij te dragen tot het gevoel van invloed die

gezinsleden voelen ten aanzien van elkaar. Weliswaar wordt de variantie van de

relatie-effecten beïnvloed door de meetfouten, aangezien ze niet gescheiden zijn

van de errorvariantie. Deze effecten dienen dus met voorzichtigheid

geïnterpreteerd te worden. In de artikels van Cook et al. (1991) en Kashy en Kenny

(1990) zijn procedures terug te vinden om de variantie van de relatie-effecten te

scheiden van de errorvariantie.

Samengevat kunnen we stellen dat de variantie van alle SRM-componenten,

behalve het familie-effect en de partnereffecten van de ouders, statistisch

significant is. Dit heeft tot gevolg dat bij de individuele familiale assessment van de

gezinnen waarbij een jongere een autismespectrumstoornis heeft de Z-scores van

alle effecten, behalve het familie-effect en de partner-effecten van de ouders,

geïnterpreteerd kunnen worden.

Individuele familiale assessment bij drie gezinnen met een jongere met een

autismespectrumstoornis

In dit onderdeel worden aan de hand van het SRM drie gezinnen besproken in de

vorm van casestudies. De data over de perceptie van invloed bij deze gezinnen met

een jongere met een autismespectrumstoornis worden vergeleken met de

resultaten die bekomen werden in de normatieve vergelijkingsgroep en dit met de

focus op de hypothesen die we wensen te onderzoeken. Bij de beschrijving zal de

jongere die gediagnosticeerd is met een autismespectrumstoornis telkens

benoemd worden met ‘X’, naar de andere gezinsleden zal verwezen worden op

basis van de rol die ze in het gezin vervullen (i.e. ‘moeder’, ‘vader’ en ‘broer’/’zus’).

Casus 1

Het eerste gezin betreft een Vlaams gezin met twee kinderen. X, een jongen van 14

jaar, kreeg een aantal maanden voor de deelname aan het onderzoek de diagnoses

ASS en ADHD. Hij krijgt hiervoor Rilatine voorgeschreven. De diagnoses werden

Page 48: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

48

gesteld door een multidisciplinair team van een psychiatrische afdeling van een

algemeen ziekenhuis (PAAZ). Hij volgt ASO in het tweede jaar van het secundair

onderwijs. Zijn jongere broer (12 jaar) zit in het laatste leerjaar van de lagere

school en is niet psychiatrisch belast. Beide kinderen wonen thuis bij hun

biologische ouders. Enkel de vader (39 jaar) genoot een hogere opleiding en werkt

voltijds als bediende. De moeder (37 jaar) werkt voltijds als zelfstandige. Er is geen

vaste verdeling van de opvoedingstaken, behalve dat uitsluitend de vader zich

bezighoudt met het schoolwerk van de kinderen. De ouders hebben zich samen

gedocumenteerd over de diagnose van hun oudste zoon.

Psychodiagnostische testresultaten. Er werden verschillende

psychodiagnostische vragenlijsten afgenomen. Om te beginnen vulden de ouders

een algemene screeningsvragenlijst (CBCL: Achenbach, 1991) in over beide

kinderen om zicht te krijgen op mogelijke psychopathologische problemen. De T-

scores van de diverse schalen van de CBCL staan in Tabel 4 voor beide jongeren

weergegeven.

Uit Tabel 4 valt af te lezen dat de ouders bij X een klinische score rapporteren voor

de probleemschalen Internaliserende problematiek en Totale problemen en een

subklinische score voor de schaal Externaliserende problematiek. De

syndroomschalen reflecteren dat er in klinische mate sprake blijkt van sociale

problemen bij X. Ook zijn er volgens de ouders in subklinische mate

angstig/depressieve gevoelens, denkproblemen en aandachtsproblemen aanwezig.

De DSM-schalen, die nauw aansluiten bij het DSM-classificatiesysteem (e.g.

American psychiatric Association, 2000), capteren subklinische scores voor

affectieve problemen en aandachtstekort/hyperactiviteitsproblemen.

We kunnen dus stellen dat er bij X in significante mate sociale problemen aanwezig

lijken en dat er daarnaast vooral aanwijzingen zijn voor internaliserende

problemen en aandachtsproblemen/hyperactiviteit. Op schaalniveau betreffen

deze aanwijzingen subklinische scores op de schalen ‘angstig/depressief’ en

‘affectieve problemen’, alsook op de schalen ‘aandachtsproblemen’,

‘denkproblemen’ en ‘aandachtstekort/hyperactiviteitsproblemen’.

Page 49: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

49

Bij de broer van X vinden we op basis van deze scores geen aanwijzingen voor de

aanwezigheid van psychische problemen.

Tabel 4. T-scores van de CBCL-schalen voor beide jongeren, casus 1.

Schaal CBCL T-scores X

T-scores broer

Internaliserende problematiek 68** 52 Externaliserende problematiek 60* 44 Totale problemen 66** 53 Syndroomschalen Angstig/depressief 66* 53 Teruggetrokken/depressief 63 58 Lichamelijke klachten 64 50 Sociale problemen 70** 60 Denkproblemen 66* 54 Aandachtsproblemen 65* 59 Grensoverschrijdend gedrag 63 50 Agressief gedrag 57 50 DSM-schalen Affectieve problemen 66* 60 Angstproblemen 58 50 Lichamelijke problemen 64 50 Aandachtstekort/hyperactiviteit 65* 53 Oppositioneel-opstandige problemen 55 51 Gedragsproblemen 58 50

* subklinische range; ** klinische range

Om het ernstniveau en de evolutie van de ASS-symptomen bij X na te gaan

werd door de ouders de Vragenlijst Sociale Communicatie (SCQ; Rutter, Bailey &

Lord 2003; Nederlandse vertaling: Warreyn, Raymaekers & Roeyers, 2004)

ingevuld. De ouders vulden zowel de versie ‘levensloop’ (ASS-symptomen

gedurende volledige ontwikkelingsgeschiedenis van het kind) en de versie ‘huidige

toestand’ (ASS-symptomen gedurende de afgelopen drie maanden) in. Rutter,

Bailey & Lord (2004) adviseren voor de levensloopversie een cut-off score van 15

als indicatie voor ASS.

De antwoorden op deze vragenlijst resulteerden in een totale score van 17 voor de

versie ‘levensloop’ en 22 voor de versie ‘huidige toestand’. X scoort dus boven de

Page 50: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

50

cut-off wat betreft ASS-symptomen gedurende zijn volledige

ontwikkelingsgeschiedenis. Daarenboven blijken de ASS-symptomen ondertussen

duidelijker aanwezig (cfr. hogere score voor de periode van de laatste drie

maanden). Dat de versie ‘huidige toestand’ toepassing heeft op ongeveer de

periode sinds het stellen van zijn diagnose kan hierin ook een rol spelen.

Vervolgens werd ook door alle gezinsleden de Gezinsklimaatschaal (GKS-II;

Moos 1974; Nederlandse vertaling: Jansma & de Coole, 1996) ingevuld. Zo kan de

beleving van het gezinsklimaat door de verschillende gezinsleden in kaart gebracht

worden. In Figuur 2 worden de standaardscores (T-scores) van de gezinsleden op

de verschillende subschalen alsook de samengestelde scores afgebeeld in een

histogram.

Figuur 2. Histogram van de GKS-II scores van de verschillende gezinsleden, casus 1.

Als we, volgens de vuistregel van Jansma & de Coole (1996), scores vanaf één

standaarddeviatie (10 punten) onder of boven het gemiddelde als afwijkend

beschouwen kunnen we het volgende besluiten uit deze resultaten:

Cohesie Expres- siviteit

Conflict Controle Organi-

satie Normen

Sociale Oriëntatie

GRI GSI

X 56 51 36 56 53 47 38 59 56

Sibling 64 38 45 56 48 59 44 54 54

Moeder 47 43 32 62 53 59 53 54 59

Vader 42 43 32 48 53 52 49 50 51

20

30

40

50

60

70

T-s

core

Page 51: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

51

De gezinsrelaties en gezinsstructuur wordt door alle gezinsleden als gemiddeld

beoordeeld. Op subschaalniveau valt vooral op dat zowel de ouders als X weinig

uiting van boosheid en agressie binnen het gezin rapporteren (cfr. lage, afwijkende

scores voor de subschaal ‘conflict’). Verder rapporteren alle gezinsleden een

gemiddelde cohesie in het gezin, behalve de broer van X, die meer betrokkenheid

van de gezinsleden ten opzichte van elkaar ervaart dan in een doorsnee gezin (T-

score 64). Hij ervaart ook een lagere expressiviteit dan gemiddeld (T-score 38),

terwijl de andere gezinsleden deze als gemiddeld beleven. Wat de controle van de

gezinsleden ten opzichte van elkaar betreft scoort de moeder haar gezin hoger dan

gemiddeld (T-score 62). De betrokkenheid van de gezinsleden op de sociale

omgeving beoordeelt X, in tegenstelling tot de andere gezinsleden, lager dan

gemiddeld (T-score 38). Voor de subschalen ‘organisatie’ en ‘normen’ zijn de

scores van alle gezinsleden gemiddeld.

Resultaten SRM-analyse. Voor de individuele familiale assessment maken

we gebruik van de vernieuwde methodiek van Cook (2005), die in een eerste stap

in kaart brengt welke relatiespecifieke metingen afwijken van de

corresponderende metingen in de normatieve sample. Aan de hand van de Z-

scores voor de verschillende relaties kunnen we afleiden welke gezinsleden in

vergelijking met de normgroep significant8 meer of minder invloed en controle

ervaren in relatie tot hun gezinsleden.

Vervolgens kan dan nagegaan worden aan de hand van welke SRM-effecten deze

verhoogde of verlaagde scores kunnen verklaard worden. Concreet kan

bijvoorbeeld bij een significant verlaagd effect van de vader ten aanzien van zijn

oudste kind nagegaan worden welke corresponderende SRM-componenten (in dit

geval het familie-effect, het actoreffect van de vader, het partnereffect van het

oudste kind en het relatie-effect van de vader ten aanzien van dat kind)

verantwoordelijk zijn voor het verlaagde gevoel van invloed die de vader heeft ten

aanzien van zijn oudste kind.

____________________________________________________

8 Bij het bespreken van de resultaten wordt met ‘significantie’ verwezen naar klinische significantie. Wanneer statistische significantie (Z > 2.00) bedoeld wordt, zal dit expliciet zo benoemd worden.

Page 52: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

52

In Tabel 5 zijn de Z-scores terug te vinden voor de verschillende relatiespecifieke

metingen van het hier besproken gezin. Deze kwamen voort uit de vergelijking van

de ruwe scores van de metingen in dit gezin met de corresponderende metingen in

de normatieve sample.

Tabel 5. Z-scores per relatiespecifieke meting, casus 1.

Relatiespecifieke meting* Z-score

Moeder Vader -.46 Moeder Oudste kind (X) -.97

Moeder Jongste kind -.30 Vader Moeder .43 Vader Oudste kind (X) -.69 Vader Jongste kind .48 Oudste kind (X) Moeder 1.41a Oudste kind (X) Vader .10 Oudste kind (X) Jongste kind .18 Jongste kind Moeder 1.41a Jongste kind Vader .50 Jongste kind Oudste kind (X) .43 * Weergegeven als ‘beoordelaar target’ a Z < -1.00 of Z > 1.00; b Z < -1.50 of Z > 1.50; c Z < -1.96 of Z > 1.96

In bovenstaande tabel is zichtbaar dat slechts twee geobserveerde relaties

significant verschillen van de corresponderende gemiddelden in de normgroep.

Het betreft de relaties van de beide kinderen ten aanzien van hun moeder.

Concreter rapporteren beide kinderen een verhoogd gevoel van invloed in relatie

tot hun moeder (Z = 1.41).

De verklaring voor deze klinische significante relatiespecifieke metingen dienen

we te zoeken in de corresponderende SRM-effecten (zie Tabel 6). Deze reflecteren

namelijk de tendensen en specifieke verhoudingen binnen het gezin. Het gevoel

van invloed dat elk gezinslid ervaart wordt daarvoor vergeleken met de

gemiddelde score in dat specifieke gezin. Tabel 6 bevat naast de SRM-scores ook

verschilscores (SRM’), die de SRM-effecten in het gezin vergelijken met de

overeenkomstige gemiddelde effecten in de normatieve sample. Deze SRM’-scores

worden in Tabel 6 ook gestandaardiseerd weergegeven onder de vorm van Z-

scores. Hierbij is het ook belangrijk op te merken dat het teken van de SRM-score

Page 53: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

53

niet noodzakelijk overeenkomt met dat van de SRM’-score en Z-score. Het is

namelijk zo dat de SRM-score informatie geeft over het gevoel van invloed van een

gezinslid in vergelijking met de gemiddelde score in het gezin, terwijl de SRM’-

score iets zegt over het gevoel van invloed van een gezinslid in dit specifiek gezin

in vergelijking met de corresponderende gemiddelde score in de normgroep.

Tabel 6. SRM-effecten ‘effectance’ binnen het gezin (SRM), verschilscores t.a.v. normgroep (SRM’) en Z-scores, casus 1.

Component SRM-score SRM’-score Z-score

Familie 3.94 .25 / # Actor Moeder -.46 -.50 -.79 Vader -.29 -.26 -.45 Oudste kind (X) .13 .17 .23 Jongste kind .63 .59 .87 Partner Moeder .63 .74 3.00#c

Vader -.54 -.30 -.36# Oudste kind (X) -.46 -.47 -1.95b

Jongste kind .38 .03 .10 Relatie Moeder - Vader .22 .13 .20 Moeder – Oudste kind (X) -.03 -.06 -.13 Moeder – Jongste kind -.19 -.07 -.13 Vader – Moeder -.44 -.34 -.51 Vader – Oudste kind (X) .14 .03 .09 Vader – Jongste kind .31 .35 1.16a

Oudste kind (X)– Moeder .31 .48 .74 Oudste kind (X) – Vader -.19 -.21 -.30 Oudste kind (X) – Jongste kind -.11 .15 .21 Jongste kind – Moeder .14 .05 .06 Jongste kind – Vader -.03 -.11 -.20 Jongste kind – Oudste kind (X) -.11 .06 .08 / Onmogelijk om Z-score te berekenen omdat de variantie in de normgroep op nul gefixeerd werd. # Effect kan niet geïnterpreteerd worden door ontbreken significante variantie in de normgroep. a Z < -1.00 of Z > 1.00; b Z < -1.50 of Z > 1.50; c Z < -1.96 of Z > 1.96

Uit de Z-scores in Tabel 6 kunnen we concluderen dat de significante

relatiespecifieke metingen niet verklaard kunnen worden door de actoreffecten.

Het zijn dus niet de persoonlijkheidskenmerken van de actoren (bij de significante

relatiespecifieke metingen betreft dit dus de kinderen) die ervoor zorgen dat zij

een hoog gevoel van invloed ervaren binnen de relatie met hun moeder.

Page 54: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

54

Het verhoogde gevoel van invloed kan ook niet verklaard worden door kenmerken

van de unieke relatie die elk kind heeft met zijn moeder, daar deze relatie-effecten

(Xmoeder en jongste kindmoeder) niet significant verschillend zijn van deze

gemiddelde relatie-effecten in de normatieve sample.

Wel is het partnereffect van de moeder extreem hoog in vergelijking met de

normgroep (SRM’ = .74, Z = 3.00) en zou dit effect het gevoel van invloed binnen de

significante geobserveerde relaties kunnen verklaren. Deze score mag echter niet

geïnterpreteerd worden doordat er in de normgroep onvoldoende variantie

gevonden werd voor dit effect. Hoewel de Z-score dus niet geïnterpreteerd mag

worden (als problematisch hoog), laat het SRM-effect (.63) zien dat de moeder

binnen het gezin (in vergelijking met het gemiddelde partnereffect in dat gezin)

ervaren wordt als meest beïnvloedbaar in vergelijking met de andere gezinsleden.

Daarnaast vinden we ook een significante Z-waarde voor het partnereffect van X.

Deze lage score (SRM’ = -.47, Z=-1.95) betekent dat X in vergelijking met de oudste

kinderen uit de gezinnen in de normgroep veel minder beïnvloedbaar wordt

bevonden door zijn gezinsleden. Desondanks werden er voor de relatiespecifieke

metingen met X als ‘partner’ (i.e. MoederX, VaderX, Jongste kindX) geen

significante Z-waarden gevonden en kunnen deze relaties dus niet als

‘problematisch’ beschouwd worden. Wel kan de negatieve SRM-score van het

partnereffect van X (SRM = -.46) gezien worden als een indicatie dat X minder

beïnvloedbaar bevonden wordt dan het gemiddelde gezinslid in zijn gezin. Enkel

voor het partnereffect van de vader werd een nog lagere SRM-score (-.54)

gevonden.

Verder vinden we ook een bovengemiddelde score voor de specifieke relatie van

de vader ten aanzien van het jongste kind (SRM’ = .35, Z = 1.16), wijzend op een

uniek gevoel van invloed van de vader ten aanzien van het jongste kind, los van

zijn eigen actoreffect en het partnereffect van het jongste kind. Aangezien de

relatiespecifieke meting van deze relatie (VaderJongste kind) niet significant

bevonden werd, dienen we dit effect dus niet als problematisch te beschouwen.

Het familie-effect had geen significante variantie in de normatieve sample en mag

dus niet geïnterpreteerd worden bij de individuele familiale assessments. Er kon

Page 55: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

55

bovendien ook geen Z-score berekend worden daar de variantie in de normgroep

op nul gefixeerd werd.

We kunnen concluderen dat enkel het extreem hoge partnereffect van de moeder

een weerslag heeft op de significante relatiespecifieke metingen. Dit effect mag

weliswaar niet geïnterpreteerd worden, waardoor we (op basis van de SRM-score)

enkel kunnen besluiten dat de moeder binnen het gezin als het meest

beïnvloedbaar ervaren wordt. Verder vinden we wel een significant lager

partnereffect van X in vergelijking met de normgroep, maar geen significant

afwijkende metingen voor de relaties met X als ‘partner’. Dit effect kan dus niet als

problematisch beschouwd worden. We kunnen (op basis van de SRM-score) enkel

vaststellen dat hij binnen het gezin als de minst beïnvloedbare persoon ervaren

wordt.

Casus 2

Het tweede gezin betreft een Vlaams middenklasse gezin met 5 kinderen. De

kinderen, waaronder een drieling (twee meisjes en een jongen van 12 jaar), een

meisje van 14 jaar en een meisje van 16 jaar, wonen in bij hun biologische ouders.

Bij X, de zoon van 12 jaar, werd in het derde leerjaar door een kinderpsychiater de

diagnose ASS en de co-morbide diagnose ADHD gesteld. Sindsdien krijgt X hiervoor

twee maal per week begeleiding in een revalidatiecentrum. Hij zit, net zoals zijn

drielingszus die ook deelnam aan het onderzoek, nog op de lagere school. De

zussen van 14 en 16 jaar volgen respectievelijk ASO en BSO. De moeder (38 jaar)

heeft zich het meest gedocumenteerd over ASS en ADHD en is huisvrouw. De vader

(45 jaar) werkt voltijds als arbeider en staat vooral in voor de meer praktische

taken binnen de opvoeding (zoals onder andere het vervoer van de kinderen van

en naar hobby-activiteiten). De ouders genoten geen hogere opleiding.

Psychodiagnostische testresultaten. Analoog met de vorige casus vulden

de ouders de verschillende psychodiagnostische vragenlijsten in. De T-scores voor

Page 56: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

56

de subschalen van de algemene screeningsvragenlijst (CBCL) kunnen voor beide

jongeren afgelezen worden in Tabel 7.

We merken een duidelijk verschil op tussen de scores van X en de scores van zijn

zus. Waar X door zijn ouders op bijna alle schalen (sub)klinisch gescoord wordt,

vinden we bij zijn zus geen (sub)klinische scores.

De ouders rapporteren bij X zowel internaliserende als externaliserende

problemen (cfr. klinische score voor beide probleemschalen, alsook voor ‘Totale

Problemen’). Specifieker zien we klinische scores bij alle syndroomschalen,

behalve bij ‘Lichamelijke klachten’ en ‘Grensoverschrijdend gedrag’. Vooral op de

syndroomschaal ‘Sociale problemen’ vinden we een heel hoge score (T-score = 90).

Ook voor de DSM-schalen ‘Affectieve problemen’, ‘Angstproblemen’,

‘Oppostitioneel-opstandige problemen’ en ‘Gedragsproblemen’ vallen de scores

binnen de klinisch range. Volgens de ouders is er dus bij X sprake van zowel

internaliserende als externaliserende problemen.

Tabel 7. T-scores van de CBCL-schalen voor beide jongeren, casus 2.

Schaal CBCL T-scores X

T-scores zus

Internaliserende problematiek 72** 43 Externaliserende problematiek 73** 41 Totale problemen 77** 42 Syndroomschalen Angstig/depressief 78** 50 Teruggetrokken/depressief 73** 52 Lichamelijke klachten 50 50 Sociale problemen 90** 50 Denkproblemen 79** 51 Aandachtsproblemen 75** 51 Grensoverschrijdend gedrag 60 50 Agressief gedrag 81** 50 DSM-schalen Affectieve problemen 79** 52 Angstproblemen 73** 51 Lichamelijke problemen 50 50 Aandachtstekort/hyperactiviteit 62 52 Oppositioneel-opstandige problemen 70** 51 Gedragsproblemen 71** 50

* subklinische range; ** klinische range

Page 57: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

57

Ook vulden de ouders de specifieke screener (SCQ) in voor het bepalen van

de ernst en de evolutie van de ASS-symptomen bij X. Wat betreft ASS-symptomen

gedurende de volledige ontwikkelingsgeschiedenis van X (versie ‘levensloop’)

werd een totale score van 30 bekomen, die de cut-off van 15 duidelijk overschrijdt.

De ASS-symptomen zijn ondertussen iets milder (cfr. totale score 20 voor de versie

‘huidige toestand’), maar nog altijd duidelijk boven de cut-off score. De moeder gaf

bij het invullen van deze versie aan dat X met betrekking tot de beperkingen die

gepaard gaan met ASS al veel geleerd heeft, wat de lagere score voor ‘huidige

toestand’ deels kan verklaren.

De resultaten van de gezinsklimaatschaal (GKS-II), die door alle gezinsleden

ingevuld werd om hun beleving van verschillende componenten van het

gezinsfunctioneren na te gaan, zijn afgebeeld in Figuur 3.

Figuur 3. Histogram van de GKS-II scores van de verschillende gezinsleden, casus 2.

Uit de gegevens in Figuur 3 kunnen we afleiden dat de structuur en de relaties in

het gezin door alle gezinsleden als gemiddeld beoordeeld worden, met

uitzondering van de afwijkend lage score van de vader voor de gezinsrelatie-index.

Op subschaalniveau zien we dat deze score onder andere te wijten is aan een hoge

Cohesie Expres- siviteit

Conflict Controle Organi-

satie Normen

Sociale Oriëntatie

GRI GSI

X 49 51 61 50 57 53 44 45 54

Sibling 56 51 53 50 61 61 54 52 56

Moeder 52 62 65 44 53 44 40 46 49

Vader 52 43 65 53 58 59 35 40 56

20

30

40

50

60

70

T-s

core

Page 58: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

58

score voor conflict binnen het gezin. We zien bij deze schaal dat ook de moeder en

X veel uiting van boosheid en agressie ervaren, terwijl de zus van X een

gemiddelde score rapporteert.

Ook zien we dat de vader de expressiviteit van het gezin lager scoort dan de andere

gezinsleden. De moeder scoort de mogelijkheid om in het gezin gevoelens en

meningen openlijk en direct te uiten zelfs hoog, terwijl de kinderen deze schaal

gemiddeld scoren. De betrokkenheid van de gezinsleden op elkaar (‘Cohesie’)

wordt wel door alle gezinsleden gelijkaardig en gemiddeld ervaren.

Ook de controlerende functie van de gezinsleden ten opzichte van elkaar wordt

door alle gezinsleden gemiddeld bevonden. De organisatie en normen binnen het

gezin worden door de zus van X hoger gescoord dan de kinderen uit de normgroep,

terwijl X en zijn ouders deze als gemiddeld ervaren. Ten slotte merken we nog op

dat de kinderen de sociale oriëntatie van het gezin gemiddeld beoordelen, terwijl

de ouders een eerder lage betrokkenheid van het gezin op de sociale omgeving

rapporteren.

Resultaten SRM-analyse. Opnieuw werden in een eerste stap de Z-scores

van de twaalf relatiespecifieke metingen berekend om te achterhalen welke

metingen significant verschillen van de gemiddelden in de normgroep.

Tabel 8. Z-scores per relatiespecifieke meting, casus 2.

Relatiespecifieke meting* Z-score

Moeder Vader -1.12a Moeder Oudste kind (X) -.76 Moeder Jongste kind -.48 Vader Moeder -1.21a

Vader Oudste kind (X) -2.16c Vader Jongste kind -2.18c Oudste kind (X) Moeder -1.35a Oudste kind (X) Vader -1.24a Oudste kind (X) Jongste kind .79 Jongste kind Moeder -.32 Jongste kind Vader -.46 Jongste kind Oudste kind (X) .94 * Weergegeven als ‘beoordelaar target’ a Z < -1.00 of Z > 1.00; b Z < -1.50 of Z > 1.50; c Z < -1.96 of Z > 1.96

Page 59: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

59

In Tabel 8 valt af te lezen dat in dit gezin zes van de twaalf relatiespecifieke

metingen klinisch significant zijn, waarvan twee metingen bovendien ook

statistisch significant zijn (Z < -2.00). Het betreft onder andere een verlaagd gevoel

van de vader ten aanzien van de andere drie gezinsleden, waarbij hij ten aanzien

van zijn kinderen zelfs een extreem laag gevoel van invloed rapporteert.

Daarnaast rapporteert de moeder eveneens een verlaagd gevoel van invloed ten

aanzien van de vader en X een verlaagd gevoel in relatie tot zijn beide ouders.

Om na te gaan door welke SRM-effecten deze significante metingen bepaald

worden, maken we gebruik van de resultaten weergegeven in Tabel 9.

Tabel 9. SRM-effecten ‘effectance’ binnen het gezin (SRM), verschilscores t.a.v. normgroep (SRM’) en Z-scores, casus 2.

Component SRM-score SRM’-score Z-score

Familie 3.03 -.66 / # Actor Moeder -.12 -.16 -.26 Vader -.96 -.92 -1.63b

Oudste kind (X) .15 .19 .26 Jongste kind .94 .90 1.33a

Partner Moeder -.46 - .35 -1.42#a

Vader -.79 -.55 -.65#

Oudste kind (X) .35 .34 1.42a

Jongste kind .90 .55 1.70b

Relatie Moeder - Vader .39 .30 .46 Moeder – Oudste kind (X) -.09 -.12 -.27 Moeder – Jongste kind -.30 -.18 -.31 Vader – Moeder .72 .83 1.27a

Vader – Oudste kind (X) -.09 -.20 -.57 Vader – Jongste kind -.63 -.58 -1.91b

Oudste kind (X)– Moeder -.55 -.38 -.59 Oudste kind (X) – Vader -.38 -.40 -.57 Oudste kind (X) – Jongste kind .93 -.70 -.95 Jongste kind – Moeder -.17 -.26 -.33 Jongste kind – Vader -.01 -.09 -.16 Jongste kind – Oudste kind (X) .18 .35 .45 / Onmogelijk om Z-score te berekenen omdat de variantie in de normgroep op nul gefixeerd werd. # Effect kan niet geïnterpreteerd worden door ontbreken significante variantie in de normgroep. a Z < -1.00 of Z > 1.00; b Z < -1.50 of Z > 1.50; c Z < -1.96 of Z > 1.96

Page 60: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

60

Het familie-effect kan niet geïnterpreteerd worden en heeft dus geen verklarende

waarde voor de significante relatiespecifieke metingen. Wel stellen een aantal

actor-, partner- en relatie-effecten ons in staat om de significante geobserveerde

relaties te duiden.

Om te beginnen vinden we een significant actor-effect van de vader (SRM’ = -.92, Z

= -1.63) die er, in vergelijking met de gemiddelde vader uit de normgroep, een laag

gevoel van invloed op nahoudt in al zijn gezinsrelaties. Dit wordt dus niet alleen

weerspiegeld in de relatie tot X, maar ook ten aanzien van zijn partner (i.e. de

moeder) en de zus van X.

Ook dragen de partner-effecten van de moeder en de kinderen bij tot een

verklaring van de geobserveerde relaties van de vader ten aanzien van zijn

gezinsleden. Het partner-effect van de moeder (SRM’ = -.35, Z-score = -1.42) is

lager dan het gemiddelde partner-effect van de moeders in de normgroep, en zou

ook de relatiespecifieke meting van X in relatie tot haar mogelijk kunnen

verklaren. Desalniettemin mag het partnereffect van de moeder in deze individuele

assessments niet geïnterpreteerd worden daar het in de normatieve sample geen

significante variantie had. Wel geeft de SRM-score aan dat ze zij .46 punten lager

scoort dan het gemiddelde partnereffect in dit specifieke gezin. De partner-effecten

van X en zijn zus zijn ook significant, maar waar we (overeenkomstig de

relatiespecifieke metingen) eerder een negatieve Z-score zouden verwachten (i.e.

minder beïnvloedbaar dan de kinderen uit de normatieve sample) vinden we

positieve Z-scores voor de partnereffecten van zowel X (SRM’ = .34, Z = 1.42) als

zijn zus (SRM’ = .55, Z = 1.70). Ook binnen het gezin blijken de kinderen als meer

beïnvloedbaar te worden bevonden dan de ouders (cfr. positieve SRM-scores voor

de partnereffecten van de kinderen en negatieve SRM-scores voor de

partnereffecten van de ouders).

Het laag beïnvloedingsbesef van de vader in relatie tot het jongste kind wordt ook

mee bepaald door een verlaagd beïnvloedingsbesef dat karakteristiek is voor deze

unieke relatie (SRM’ relatie-effect = -.58, Z = -.91). Ook het gevoel van invloed van

de vader in relatie tot de moeder wordt mee bepaald door de unieke chemie tussen

hen (SRM’ relatie-effect = .83, Z-score = 1.27), waarbij binnen deze unieke relatie

Page 61: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

61

(eerder onverwachts op basis van de relatiespecifieke meting) een wat hoger

beïnvloedingsbesef gevonden wordt dan gemiddeld in de normatieve sample het

geval is voor deze relatie.

Los van de afwijkende relatiespecifieke metingen blijkt ook het actoreffect van de

zus van X hoger dan het gemiddelde actoreffect van het jongste kind in de

normatieve sample (SRM’ = .90, Z = 1.33). De SRM-score voor dit actoreffect (.94),

die iets vertelt over het besef van invloed binnen het gezin, reflecteert dat zij ook

als het meest invloedrijk van de vier deelnemende gezinsleden ervaren wordt.

Concluderend vinden we vooral in het significante actoreffect van de vader een

verklaring van de afwijkende relatiespecifieke metingen van de vader ten aanzien

van de andere gezinsleden. Ook het relatie-effect tussen de vader en het jongste

kind is conform de relatiespecifieke meting significant lager dan in de normgroep.

De partnereffecten van de kinderen en het relatie-effect tussen vader en moeder

zijn ook significant, maar zijn hoger dan de gemiddelden in de normatieve sample.

Dit is een eerder onverwachte observatie op basis van de relatiespecifieke meting.

Voor de significante relatiespecifieke metingen van X ten aanzien van zijn ouders

en van de moeder in relatie tot haar partner (i.e. de vader) vinden we weinig

interpreteerbare effecten die deze afwijkende geobserveerde relaties kunnen

verklaren.

Casus 3

Deze laatste casus betreft een Vlaams middenklasse gezin met 4 kinderen. De

kinderen wonen bij hun biologische moeder en haar nieuwe partner. Hij is 5 jaar

geleden, na de echtscheiding met de biologische vader, bij hen ingetrokken en

wordt door de kinderen beschouwd als stiefvader9. X (meisje, 15 jaar) is de oudste

van de vier kinderen en werd in het tweede leerjaar gediagnosticeerd met ASS.

Drie jaar later werd ook de co-morbide diagnose ADD bij haar gesteld.

____________________________________________________

9 In het vervolg van deze casusbespreking zal naar de stiefvader gerefereerd worden als ‘vader’, verwijzend naar de rol die hij nu binnen het gezin vervult.

Page 62: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

62

Hiervoor krijgt ze Rilatine voorgeschreven. Momenteel volgt ze het derde jaar TSO.

Haar zus van 12 jaar, die eveneens de vragenlijsten invulde, volgt het eerste jaar

ASO. Daarnaast hebben ze nog een jongere broer (10 jaar), die ook

gediagnosticeerd werd met ASS en ADHD en een jongere broer van acht, die op

jonge leeftijd de diagnoses ASS en DCD kreeg. Beide broers lopen school in een

lagere school voor Bijzonder Onderwijs. De moeder (39 jaar) werkt deeltijds als

bediende en is verantwoordelijk voor het merendeel van de opvoedingstaken. Zij

heeft zich ook het meest gedocumenteerd over ASS en de co-morbide stoornissen

die vastgesteld werden bij haar kinderen. Haar partner (38 jaar) werkt voltijds als

zelfstandige en is vooral verantwoordelijk voor de praktische taken binnen het

opvoedingsgebeuren (bijvoorbeeld het vervoer). Beiden genoten een hogere

opleiding.

Psychodiagnostische testresultaten. Analoog met voorgaande

casestudies werd ook hier een algemene screener (CBCL) ingevuld door de ouders.

Tabel 10. T-scores van de CBCL-schalen voor beide jongeren, casus 3.

Schaal CBCL T-scores X

T-scores zus

Internaliserende problematiek 39 52 Externaliserende problematiek 40 66** Totale problemen 42 61* Syndroomschalen Angstig/depressief 50 51 Teruggetrokken/depressief 50 60 Lichamelijke klachten 50 50 Sociale problemen 50 54 Denkproblemen 56 56 Aandachtsproblemen 54 59 Grensoverschrijdend gedrag 50 64 Agressief gedrag 50 65* DSM-schalen Affectieve problemen 51 54 Angstproblemen 51 51 Lichamelijke problemen 50 50 Aandachtstekort/hyperactiviteit 56 58 Oppositioneel-opstandige problemen 51 63 Gedragsproblemen 50 66*

* subklinische range; ** klinische range

Page 63: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

63

Tabel 10 geeft de T-scores van de CBCL-schalen weer voor X en haar zus. Uit deze

tabel kunnen we aflezen dat er bij X geen (sub)klinische schaalscores voorkomen.

Bij het invullen van deze vragenlijst vertelde de moeder dat X vooral heel rigide is

(bv. zwart-wit denken, nood aan structuur) en op sociaal vlak oppervlakkig vrij

goed functioneert, maar problemen ondervindt bij hechtere relaties.

Bij de zus van X merken we een klinische score op voor de probleemschaal

‘Externaliserende problematiek’ en een subklinische score voor ‘Totale

problemen’. Op subschaalniveau vinden we aanwijzingen voor agressief gedrag en

gedragsproblemen (cfr. subklinische score voor de respectievelijke syndroom- en

DSM-schaal).

De scores van de screeningsvragenlijst voor ASS (SCQ) die de ouders over X

invulden bieden meer inzicht in de ernst van de ASS-symptomen. Voor de versie

‘Levensloop’, die peilt naar ASS-symptomen gedurende de volledige

ontwikkelingsgeschiedenis werd een totale score van 18 bekomen die de

geadviseerde cut-off van 15 dus overschrijdt. De ASS-symptomen blijken

ondertussen wel minder aanwezig en/of meer onder controle, daar voor ‘huidige

toestand’ (ASS-symptomen gedurende de laatste drie maanden) slechts een totale

score van 6 bekomen werd.

In Figuur 4 worden tot slot nog de resultaten van de gezinsklimaatschaal

(GKS-II) afgebeeld, die de beleving van het gezinsfunctioneren door de gezinsleden

in kaart brengt. Op basis van deze resultaten kunnen we vaststellen dat X meer

structuur en organisatie ervaart in het gezin dan gemiddeld het geval is bij

kinderen (cfr. afwijkende score voor de Gezinsstructuurindex). Deze score heeft

vooral te maken met haar ervaring dat er veel controle is van de gezinsleden ten

opzichte van elkaar (cfr. hoge score voor schaal ‘controle’). Verder beoordeelt de

zus van X de kwaliteit van de interpersoonlijke relaties binnen het gezin minder

dan gemiddeld (cfr. afwijkende score voor de Gezinsrelatie-index). De ouders

beoordelen beide dimensies als gemiddeld.

Page 64: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

64

Figuur 4. Histogram van de GKS-II scores van de verschillende gezinsleden, casus 3.

Op schaalniveau vallen een aantal dingen op. Om te beginnen ervaren zowel de

moeder als haar twee dochters veel uiting van boosheid en agressie binnen het

gezin (cfr. schaal ‘Conflict’). Ook rapporteert X, naast een hoge score voor de

schalen ‘Controle’ en ‘Conflict’, ook een hoge score voor de schaal ‘Cohesie’. Dit

wijst erop dat X een sterke betrokkenheid ervaart van de gezinsleden op elkaar.

Verder rapporteert de vader als enige een verhoogde score voor de mate waarin in

het gezin gevoelens en meningen openlijk geuit worden, terwijl de andere

gezinsleden de expressiviteit in het gezin als gemiddeld beoordelen. De organisatie

(regels, taken, plichten) alsook de normen en waarden binnen het gezin worden

door alle gezinsleden gemiddeld bevonden.

Resultaten SRM-analyse. Vooreerst zijn in Tabel 11 de Z-scores van de

twaalf relatiespecifieke metingen terug te vinden, die aangeven dat slechts twee

relatiespecifieke metingen significant afwijken van de corresponderende metingen

in de normgroep. Het betreft een benedengemiddeld gevoel van invloed bij de

moeder in relatie tot haar partner (i.e. de vader) en in relatie tot haar jongste kind.

Cohesie Expres- siviteit

Conflict Controle Organi-

satie Normen

Sociale Oriëntati

e GRI GSI

X 60 59 65 66 57 53 59 52 63

Sibling 45 43 61 50 48 53 44 40 49

Moeder 47 52 61 62 44 52 53 44 54

Vader 52 62 45 57 53 52 67 58 56

20

30

40

50

60

70

T-s

core

Page 65: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

65

Tabel 11. Z-scores per relatiespecifieke meting, casus 3.

Relatiespecifieke meting* Z-score

Moeder Vader -1.39a Moeder Oudste kind .91 Moeder Jongste kind -1.20a Vader Moeder .07 Vader Oudste kind -.45 Vader Jongste kind -.63 Oudste kind Moeder -.38 Oudste kind Vader -.90 Oudste kind Jongste kind .18

Jongste kind Moeder -.61 Jongste kind Vader -.08 Jongste kind Oudste kind -.40 * Weergegeven als ‘beoordelaar target’ a Z < -1.00 of Z > 1.00; b Z < -1.50 of Z > 1.50; c Z < -1.96 of Z > 1.96

Tabel 12. SRM-effecten ‘effectance' binnen het gezin (SRM), verschilscores t.a.v. normgroep (SRM’) en Z-scores, casus 3.

Component SRM-score SRM’-score Z-score

Familie 3.31 -.38 / # Actor Moeder -.12 -.16 -.26 Vader .00 .03 .06

Oudste kind (X) .13 .17 .23 Jongste kind .00 -.04 -.06

Partner Moeder -.13 -.02 .06#

Vader -.58 -.34 -.41#

Oudste kind (X) .46 .45 1.85b

Jongste kind .25 -.09 -.29

Relatie Moeder - Vader -.26 -.35 -.54 Moeder – Oudste kind (X) .86 .83 1.80b Moeder – Jongste kind -.60 -.48 -.84 Vader – Moeder .32 .43 .66

Vader – Oudste kind (X) -.26 -.37 -1.07a

Vader – Jongste kind -.06 -.01 -.02

Oudste kind (X)– Moeder -.14 .03 .05 Oudste kind (X) – Vader -.51 -.53 -.76 Oudste kind (X) – Jongste kind .65 -.29 -.39 Jongste kind – Moeder -.18 -.27 -.34 Jongste kind – Vader .78 .69 1.24a

Jongste kind – Oudste kind (X) -.60 -.43 -.55 / Onmogelijk om Z-score te berekenen omdat de variantie in de normgroep op nul gefixeerd werd. # Effect kan niet geïnterpreteerd worden door ontbreken significante variantie in de normgroep. a Z < -1.00 of Z > 1.00; b Z < -1.50 of Z > 1.50; c Z < -1.96 of Z > 1.96

Page 66: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

66

Vervolgens kunnen we aan de hand van de resultaten in tabel 12 nagaan

door welke SRM-effecten de significante relatiespecifieke metingen verklaard

kunnen worden. We vinden echter geen significante afwijkingen bij de

componenten die gecapteerd zitten in de relatiespecifieke metingen van de

moeder in relatie tot de vader en in relatie tot haar jongste kind (i.e. het familie-

effect, het actoreffect van de moeder, het partnereffect van de vader en van het

jongste kind, de relatie-effecten van de moeder in relatie tot de vader en de

moeder in relatie tot haar jongste kind).

Wel vinden we een aantal SRM-effecten die significant verschillen van de

corresponderende SRM-effecten in de normgroep, maar die geen weerslag vinden

in de relatiespecifieke metingen. Het betreft enerzijds het partner-effect van X en

anderzijds de relatie-effecten van alle gezinsleden in relatie tot X. Meer specifiek

vinden we dat het partner-effect van X (SRM’ = .45 , Z = 1.85) groter is dan het

gemiddelde partnereffect van het oudste kind in de normatieve sample. Ook

constateren we dat het unieke gevoel van invloed van de moeder ten aanzien van

X, wanneer gecontroleerd wordt voor zowel het actoreffect van de moeder als het

partnereffect van X, hoger is dan gemiddeld het geval is voor de relaties van de

moeders ten aanzien van hun oudste kind in de normatieve sample (SRM’ relatie-

effect = .83, Z = 1.80). Dit terwijl het relatie-effect van de vader ten aanzien van X

significant lager is dan het gemiddelde van het corresponderende relatie-effect in

de normgroep (SRM’ = -.37, Z = -1.07). Dit laatste geldt ook voor het relatie-effect

van het jongste kind ten aanzien van haar vader en het corresponderende relatie-

effect in de vergelijkingsgroep (SRM’ = .69, Z = 1.24).

Aangezien de relatiespecifieke metingen met X als partner (i.e. MoederX,

VaderX en Kind 2X) en de meting van de relatie van het jongste kind ten

aanzien van haar vader niet significant afwijkend zijn, dienen deze effecten echter

niet als problematisch beschouwd te worden.

Wel is het belangrijk om ter conclusie op te merken dat we uit de vergelijking van

het partnereffect van X (.46) met de SRM-scores voor de overige partnereffecten

kunnen afleiden dat X als meest beïnvloedbaar ervaren wordt binnen het gezin.

Page 67: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

67

Discussie

In deze studie werd gepoogd om aan de hand van drie gevalstudies het gevoel van

invloed dat leeft in een gezin met een adolescent met autisme in kaart te brengen

en dit vanuit een bidirectioneel denkkader.

In eerste instantie werden een aantal psychodiagnostische gegevens verzameld

omtrent de ernst van het autisme, andere mogelijk aanwezige problematieken bij

de adolescent met autisme of diens brus en de beleving van het gezinsklimaat door

de verschillende gezinsleden. Vervolgens werd het Social Relations Model (Kenny &

La Voie, 1984) bij drie gezinnen toegepast als individuele assessmentmethode.

Concreet werden in drie gezinnen alle gezinsleden bevraagd over hun gevoel van

invloed op de andere gezinsleden en werden de resultaten hiervan vergeleken met

de resultaten van een sample met controlegezinnen.

In een eerste hypothese werd verondersteld dat de aanwezigheid van autisme in

het gezin een invloed heeft op de gezinsrelaties en het gezinsfunctioneren, tot

uiting komend in significant afwijkende relatiespecifieke metingen. In alle drie de

gevalstudies was er sprake van een aantal significant afwijkende relatiespecifieke

metingen in vergelijking met de normatieve sample en werd deze hypothese dus

bevestigd. Meer specifiek betreft het twee significant afwijkende relatiespecifieke

metingen in de eerste en in de derde casus en zes in de tweede casus. In alle

relaties betreft het klinische significantie, behalve voor twee metingen in de

tweede casus die als statistisch significant beschouwd mogen worden. Opvallend

hier is dat er in de tweede gevalstudie relatief meer afwijkende relatiespecifieke

metingen voorkomen dan in de andere twee beschreven gezinnen. Een eerste

mogelijke verklaring hiervoor is terug te vinden in de psychodiagnostische

testresultaten, waaruit blijkt dat de totale score voor ASS-symptomen gedurende

de levensloop (score 30) voor de jongere uit de tweede casus een stuk hoger ligt

dan bij de jongere uit de eerste casus (score 17) en deze uit de derde casus (score

18). Dit zou kunnen wijzen op een ernstigere vorm van ASS. Ook op de algemene

screeningsvragenlijst scoren de ouders de adolescent met autisme uit casus 2

binnen de klinische range voor zowel internaliserende als externaliserende

Page 68: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

68

problemen en op veel syndroom- en DSM-schalen, terwijl bij de jongeren uit de

andere casussen minder klinische scores voorkomen. Een andere mogelijke

verklaring kan te maken hebben met de leeftijd van de jongeren uit de tweede

casus. De jongere met ASS en diens zus behoren namelijk tot een drieling en zijn

dus even oud, terwijl de jongere met ASS wel vergeleken wordt met de groep van

‘oudste’ kinderen in de normgroep. Ook wordt door de meeste gezinsleden veel

conflict binnen het gezin gerapporteerd, maar dat is in het derde gezin eveneens

het geval.

Met betrekking tot de tweede hypothese, die uitgaat van de veronderstelling dat de

mogelijke impact van autisme zich voornamelijk zou uiten in significante

relatiespecifieke metingen waar de jongere met autisme deel van uitmaakt,

werden gemengde resultaten gevonden. In de tweede casus was de jongere met

autisme (X) betrokken bij drie van de zes significant afwijkende metingen,

namelijk X in relatie tot zijn moeder, X in relatie tot zijn vader en de vader in relatie

tot X. In de eerste casus betrof het één van de twee significant afwijkende

metingen, namelijk X in relatie tot zijn moeder. Bij de derde casus had geen enkele

significante relatiespecifieke meting betrekking op de jongere met autisme.

De mogelijke verklaringen die aangehaald werden omtrent de verschillen tussen

de casussen met betrekking tot de vorige hypothese (i.e. de ernst van het autisme,

de aanwijzingen voor bijkomende psychopathologie en de leeftijd van de kinderen

in casus twee), verklaren mogelijks ook de verschillen met betrekking tot deze

hypothese.

Een derde veronderstelling was dat eventuele significante relatiespecifieke

metingen met betrekking tot de adolescent met autisme niet enkel zouden worden

verklaard door diens actor- en partnereffect maar ook en voornamelijk door de

relatie-effecten. Wanneer we ons enkel baseren op de SRM-effecten die

corresponderen met de significant afwijkende relatiespecifieke metingen hebben

we weinig resultaten voorhanden om deze hypothese te weerhouden. Ook als we

de processen binnen het gezin bekijken aan de hand van de SRM-scores vinden we

weinig resultaten om deze hypothese te staven.

Page 69: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

69

In de eerste casus wordt de afwijkende relatiespecifieke meting tussen X en zijn

moeder enkel verklaard door het partnereffect van de moeder, dat bovendien niet

geïnterpreteerd mag worden door een gebrek aan variantie voor dit effect in de

normgroep. Verder is los van de significante relatiespecifieke metingen ook enkel

het relatie-effect tussen de vader en het jongste kind significant afwijkend van de

normgroep. In deze casus vinden we aldus geen resultaten terug die de hypothese

kunnen bevestigen. Dit geldt ook voor de tweede casus, daar geen enkele

significant afwijkende relatiespecifieke meting met betrekking tot X verklaard kan

worden door het corresponderende relatie-effect. Betreffende het verlaagd gevoel

van invloed van de vader ten aanzien van X vinden we een significant verlaagd

actoreffect van de vader alsook een significant verhoogd partnereffect van X. Het

verlaagd gevoel van invloed dat X ervaart in relatie tot zijn moeder wordt vooral

bepaald door het partnereffect van de moeder, dat weliswaar niet geïnterpreteerd

mag worden. Er werden tot slot geen significantie SRM-componenten gevonden

die de significante relatiespecifieke meting van X in relatie tot zijn vader kunnen

verklaren. Wel speelden de relatie-effecten van de vader ten aanzien van zijn

jongste kind en van de vader ten aanzien van de moeder een rol in de afwijkende

corresponderende relatiespecifieke metingen. In de laatste casus was geen enkele

relatiespecifieke meting met betrekking tot de gezinsrelaties van X significant

afwijkend, maar vonden we los van de significante metingen wel een significant

relatie-effect van de moeder ten aanzien van X en van de vader ten aanzien van X.

Hoewel deze relatie-effecten niet terugvallen op significante relatiespecifieke

metingen, kunnen ze wel indicaties geven over de processen binnen het gezin. We

konden vaststellen dat binnen het gezin de moeder een verhoogd gevoel van

invloed heeft dat (los van haar actoreffect en het partnereffect van X) uniek is voor

de specifieke relatie van haar ten aanzien van X. De vader had een lager gevoel van

invloed dat uniek was voor de unieke relatie met X. Dit zijn de enige aanwijzingen

die we vinden voor het belang van relatie-effecten die betrekking hebben op de

jongere met autisme. Het is overigens ook de enige aanwijzing voor de vierde

hypothese die veronderstelt dat er verschillen zijn tussen de relatie-effecten met

betrekking tot de moeder en de jongere met autisme en de relatie-effecten tussen

Page 70: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

70

de vader en de jongere met autisme. Deze vierde hypothese wordt verder in deze

discussie nog uitgebreider besproken.

We willen eerst nog opmerken dat het partnereffect van de adolescent met

autisme in alle drie de casussen significant afwijkend was van het gemiddelde

partnereffect van de groep oudste kinderen in de normgroep. Enkel in de tweede

casus verklaart dit partnereffect een afwijkende relatiemeting, maar als we de

SRM-scores beschouwen kunnen we vaststellen dat de adolescent met autisme

binnen het tweede en derde gezin als meest beïnvloedbaar en in de eerste casus als

minder beïnvloedbaar dan het gemiddelde gezinslid ervaren wordt.

De resultaten van de gevalsstudie van de De Mol et al. (2010) bij een adolescent

met een psychiatrische problematiek waarop deze hypothese onder andere

gebaseerd was, werden in deze studie dus niet gerepliceerd. We vonden analoog

met de resultaten van dat onderzoek weinig significante actor-effecten, maar bij de

Mol et al. waren wel bijna alle relatie-effecten significant. Een mogelijke verklaring

voor deze verschillende resultaten kan liggen in de aard van de problematiek: in de

studie van De Mol et al. (2010) betreft het namelijk een adolescent met

gedragsproblemen, terwijl de focus van deze studie adolescenten met autisme

betreft. Overigens betreft de studie van De Mol et al. (2010) een gevalstudie van

één particulier gezin dus kunnen de resultaten niet zomaar gegeneraliseerd

worden naar andere gezinnen en andere psychiatrische problematieken.

De vierde hypothese veronderstelde dat de relatie-effecten tussen de moeder en

het kind met autisme verschillen van de relatie-effecten tussen de vader en het

kind met autisme. In verband met deze hypothese werden de significante relatie-

effecten van de moeder en vader ten aanzien van de adolescent met autisme in de

derde casus daarnet reeds vermeld. Deze relatie-effecten wijzen echter wel op een

verschil met betrekking tot het gevoel van invloed uniek aan deze specifieke

relaties maar kunnen niet als problematisch beschouwd worden daar de

corresponderende relatiemetingen in dit gezin niet significant afwijkend zijn van

de normgroep. Daarnaast vinden we met betrekking tot deze hypothese in de

eerste casus enkel een significant afwijkende meting voor de adolescent in relatie

tot zijn moeder, die bovendien niet verklaard kan worden door het relatie-effect. In

Page 71: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

71

het tweede gezin vinden we een significant verlaagd gevoel van invloed van de

adolescent met autisme in relatie tot zijn beide ouders en een significant verlaagd

gevoel van invloed van de vader ten aanzien van de adolescent met autisme. Deze

metingen kunnen echter eveneens niet verklaard worden door significant

afwijkende relatie-effecten. We vinden dus weinig evidentie voor deze hypothese.

Omtrent de eerder onverwachte resultaten over de laatste twee hypothesen dient

te worden opgemerkt dat hier slechts met voorzichtigheid conclusies over kunnen

getrokken worden daar de schattingen van de relatie-effecten in deze studie niet

volledig adequaat waren. Teneinde meer gegronde uitspraken te doen dienen

specifieke procedures toegepast te worden op een grotere controlegroep.

Dit is de eerste studie die de complexiteit van de wederzijdse

beïnvloedingsprocessen bij een gezin met een jongere met autisme bestudeerde

aan de hand van het SRM. Bijgevolg kunnen we de resultaten uit dit onderzoek

moeilijk vergelijken met resultaten uit vorig onderzoek. Wel konden we in deze

studie vaststellen dat de unidirectionele denkkaders waarbij ofwel uitgegaan

wordt van louter kind-effecten ofwel van louter ouder-effecten te simplistisch zijn

om de complexiteit van beïnvloedingsprocessen in gezinnen met een jongere met

autisme te vatten. We vinden namelijk dat deze processen niet enkel bepaald

worden door karakteristieken van de jongere met autisme (cfr. actor- en/of

partnereffect van de jongere) of door karakteristieken van de ouders (cfr. actor-

en/of partnereffect van de ouders). Een bidirectioneel denkkader is dus sterk

aangewezen.

Sterktes van het onderzoek en implicaties voor de klinische praktijk

Deze studie heeft als objectief om het gevoel van invloed in gezinsrelaties van een

jongere met autisme te bestuderen, en neemt daarbij ook de agency van de jongere

in acht. Het gevoel van invloed hebben en zo een verschil kunnen maken in de

relaties met je gezinsleden is belangrijk voor de persoonlijke en relationele

ontwikkeling en voor het gezin als systeem (Street , 1994; Cook, 2001). Bovendien

kan dit gevoel van invloed en controle bij kinderen met een psychiatrische

Page 72: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

72

problematiek en hun ouders een impact hebben op het omgaan met de problemen.

Het is dus belangrijk om hier tijdens psychodiagnostische- en behandelprocessen

een duidelijk beeld over te hebben.

Dat in deze studie uitgegaan wordt van wederzijdse beïnvloeding heeft een

belangrijke meerwaarde op de enorme hoeveelheid literatuur die de invloed van

kinderen met autisme of hun ouders vanuit een unidirectionele visie benadert.

Bovendien wordt in deze studie ook het gevoel van de jongere met autisme zelf

bevraagd, waar in de meeste studies de focus ligt op de ervaringen van de

gezinsleden van personen met autisme (cfr. literatuur over de aanpassing van

ouders en brussen).

Om dit alles in kaart te brengen biedt het gebruik van het SRM (als individuele

assessmentmethodiek) diverse voordelen in vergelijking met andere

(zelfrapportage) assessmentmethodes. Eerst en vooral wordt bij het toepassen van

het SRM heel specifieke informatie verkregen over de gezinsrelaties en het

gezinsfunctioneren, doordat processen blootgelegd worden die in traditionele

methodieken niet vervat zitten. In tegenstelling tot deze traditionele methodes, die

vaak enkel gebruik maken van de rapportage van één persoon om een relatie te

boordelen, is het SRM wel in staat om de invloed binnen een gezin met een

adolescent met autisme in zijn complexiteit te vatten. Het SRM biedt namelijk de

mogelijkheid om de relaties tussen alle leden van het gezin simultaan bloot te

leggen en het belang van de verschillende niveaus van gezinsdynamieken

(individueel, relationeel en gezinsniveau) voor het gezinsfunctioneren te bepalen.

Het specificeren van problematische beïnvloedingsrelaties en –effecten kan de

clinicus bijgevolg sturen in zijn behandeling.

Dat de ervaring van alle afzonderlijke gezinsleden in rekening gebracht kan

worden is ook een heel belangrijk voordeel in vergelijking met assessments van

subsystemen of het gezinsysteem als geheel.

Een sterkte van het gebruik van het SRM als individuele familiale assessment is

ook dat onderzocht kan worden of de theoretische assumpties over

gezinsbeïnvloeding bij jongeren met autisme ook gelden voor particuliere

gezinnen. Theoretische assumpties omtrent gezinnen met autisme handelen

Page 73: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

73

namelijk over het gemiddelde resultaat over gezinnen heen. Op basis daarvan kan

men dus geen uitspraken doen over een specifiek gezin. In de huidige studie

bleken de assumpties omtrent gezinnen met autisme bijvoorbeeld niet volledig van

toepassing op de particuliere gezinnen.

Het SRM gaat bovendien verder dan de theoretische assumpties en maakt geen a

priori voorspellingen over welke gezinsrelaties bij een gezin afwijkend zijn en

neemt deze allemaal simultaan onder de loep, zonder dat informatie verloren gaat.

We kunnen concluderen dat de toepassing van het SRM als individuele familiale

assessmentmethode het mogelijk maakt om de complexiteit en uniciteit van een

particulier gezin met een jongere met autisme te bestuderen. Het SRM dient

weliswaar beschouwd te worden als een benadering van de reële complexiteit en

is niet bedoeld als vervanging van andere assessmentmethodes (Cook, 2005). Wel

kan het als aanvulling op andere assessmentmethodes een grote meerwaarde

betekenen voor het psychodiagnostisch proces.

Beperkingen en suggesties voor toekomstig onderzoek

Het onderzoek kent ook een aantal beperkingen. De bevindingen van de huidige

studie zijn vooreerst gebaseerd op zelfrapportage. De gezinsleden worden

gevraagd om te rapporteren over hun gevoel van invloed binnen verschillende

gezinsrelaties, wat vraagt om een diepgaande introspectie en een nauwkeurige

raadpleging van het geheugen. Er kan dus sprake zijn van geheugenbias en/of

onder- of overschattingen. Gebruik maken van verschillende

dataverzamelingstechnieken, zoals bijvoorbeeld observaties met onmiddellijke

introspectie (Ickes et al., 2000), zou hiervoor een oplossing kunnen bieden.

Een bijkomende moeilijkheid in deze studie is het feit dat personen met autisme

vaak moeite hebben met perspectiefname en moeilijkheden kunnen ondervinden

bij het interpreteren van emoties, gedachten of sociaal gedrag van anderen of

zichzelf (e.g. American Psychiatric Association, 2000; Gómez-becerra, Martín,

Chávez-brown & Greer, 2007). Om moeilijkheden hieromtrent te detecteren en

hier indien nodig aan tegemoet te komen, werden de vragen samen met de

adolescent met autisme overlopen en ingevuld. Tijdens de afnames bleken de

Page 74: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

74

kinderen adequaat te kunnen reflecteren over het al dan niet ervaren van invloed

in hun gezinsrelaties. Desondanks blijft de mogelijkheid bestaan dat de

adolescenten moeilijkheden ondervonden bij het juist interpreteren van de vragen.

Een statistische beperking van deze studie betreft het feit dat de relatie-effecten

niet gesepareerd werden van de errorvariantie, waardoor deze effecten een

overschatting kunnen inhouden. Bijgevolg dienen deze effecten met

voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Om meer zekerheid te krijgen over de

juiste impact van deze effecten op de geobserveerde relaties is het aangewezen om

in toekomstig onderzoek de errorvariantie uit te zuiveren. Hiervoor zijn minimaal

twee indicatoren per relatie nodig en is bijgevolg ook een groter aantal

participanten vereist. Een lage subject-per-variabele ratio kan namelijk resulteren

in onstabiele schattingen van de SRM-effecten (Cook, 1993, 1994).

Een grotere normatieve sample zou mogelijk ook nog meer significante,

interpreteerbare SRM-factoren aan het licht kunnen brengen, wat de reikwijdte

van de individuele familiale assessments zou verhogen. In deze studie konden in

de individuele assessments van de klinische gezinnen namelijk een aantal SRM-

effecten niet geïnterpreteerd worden vanwege onvoldoende variantie in de

normatieve sample.

Een andere beperking is dat bij de gevalstudies wel het psychisch functioneren van

beide jongeren wordt bevraagd, maar niet het psychisch functioneren van de

ouders. Desalniettemin wordt in de literatuur gerapporteerd dat bij ouders van

kinderen met autisme meer psychopathologieën voorkomen dan bij ouders van

normaal ontwikkelende kinderen (e.g. Gau et al., 2012). Bijgevolg is het mogelijk

dat in deze gezinnen bij (één van) de ouders sprake is van een psychopathologie,

die ook impact kan hebben op de beïnvloedingsprocessen binnen het gezin.

Met betrekking tot de gevalstudies dient ook opgemerkt te worden dat het

autismespectrum een breed continuüm van stoornissen betreft, die variëren met

betrekking tot de ernst van de autismesymptomen. Er moet dan ook rekening

gehouden worden met het feit dat de uiting en hardnekkigheid van de stoornis

mogelijk ook een invloed heeft op de beïnvloedingsprocessen.

Page 75: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

75

Wat ook een rol kan spelen is de aanwezigheid van een co-morbide stoornis. Bij

autisme is co-morbiditeit namelijk eerder regel dan uitzondering (De Bruin et al.,

2007). In alle drie de gevalstudies in dit onderzoek was bij de adolescent naast de

diagnose ASS ook een co-morbide diagnose gesteld, betreffende ADHD (eerste en

tweede casus) of ADD (derde casus). Bovendien waren in één van de gevalsstudies

(i.e. casus 3) ook andere kinderen in het gezin, die niet deelnamen aan het

onderzoek, gediagnosticeerd met een psychiatrische stoornis.

Los van de bovengenoemde beperkingen biedt het huidig onderzoek nog enkele

aanknopingspunten voor toekomstig onderzoek.

Vooreerst ligt de focus bij deze studie op het gevoel van intentioneel invloed

hebben op de andere gezinsleden (gemeten door de Effectance-schaal). In gezinnen

spelen echter ook niet-intentionele beïnvloedingsprocessen een rol. Veel literatuur

die de invloed van kinderen met autisme op hun gezinsleden beschrijft, gaat uit

van een niet-intentionele invloed. Het is dus interessant om in de toekomst ook dit

aspect te onderzoeken. Ook kan het gevoel van (al dan niet intentioneel) beïnvloed

worden nagegaan worden (cfr. Acquiescence-schaal van Cook (1993)).

Daarenboven kunnen beide vormen van invloed ook verschillen in valentie, daar

invloed zowel positief als negatief ervaren kan worden. Teneinde een meer

volledig beeld te krijgen van de gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met

autisme zou toekomstig onderzoek zich kunnen toeleggen op het onderscheid

tussen de verschillende soorten en valenties van invloed. Gebaseerd op onderzoek

bij normatieve gezinnen (De Mol & Buysse, 2008) verwachten we namelijk dat ook

kinderen met autisme en hun ouders en brussen zowel positieve als negatieve

intentionele en niet-intentionele invloed ervaren en in staat zijn hier onderscheid

tussen te maken. Daar de literatuur vaak de nadruk legt op de negatieve invloed

die gezinsleden van een kind met autisme ervaren, zou kunnen nagegaan worden

welke SRM-factoren hiervoor verantwoordelijk zijn indien de relatiespecifieke

metingen deze negatieve invloed vanwege het kind met autisme uitwijzen.

Ook vertelt het SRM niet wat significante SRM-effecten precies betekenen. Het SRM

kan bijvoorbeeld wel aantonen dat bepaalde actoreffecten belangrijk zijn, maar om

te ontdekken waarom dit precies zo is, hoe dit gevoel van invloed geconstrueerd

Page 76: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

76

wordt en wat het precies betekent voor de gezinsleden is kwalitatief onderzoek

nodig.

Het is ook belangrijk op te merken dat we op basis van deze gevalstudies geen

conclusies kunnen trekken over jongeren met autisme in het algemeen. Bijgevolg is

het interessant om in de toekomst de SRM-analyses ook uit te voeren op een

grotere sample van gezinnen met een adolescent met autisme, teneinde te

onderzoeken in welke mate de huidige resultaten een reflectie zijn van individuele

karakteristieken van deze unieke gezinnen en of bepaalde effecten

generaliseerbaar zijn naar gelijkaardige gezinnen. Ook is het aangewezen om het

SRM (als individuele familiale assessmentmethode en/of voor een groepsanalyse)

toe te passen op gezinnen waar een autismespectrumstoornis aanwezig is bij de

ouders.

Algemene conclusie

We kunnen stellen dat zowel jongeren met autisme als hun ouders en brussen een

gevoel van invloed ervaren. Deze studie bevestigt dat deze processen van

beïnvloeding benaderd dienen te worden vanuit een bidirectioneel perspectief

teneinde de complexiteit ervan volledig te kunnen vatten. Het SRM werd toegepast

als individuele assessmentmethodiek en bood de mogelijkheid om deze complexe

processen in kaart te brengen bij drie gezinnen met een adolescent met autisme.

Bij deze gezinnen werden uiteenlopende en ook onverwachte resultaten

weerhouden. Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen of deze bevindingen

specifiek zijn voor deze particuliere gezinnen of ook generaliseerbaar zijn voor

gezinnen met een jongere met autisme.

Page 77: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

77

Referenties

Aarons, M., & Gittens, T. (2000). Autisme: werkboek sociale vaardigheden (Y. Peters,

vert.). Leuven: Acco (oorspronkelijk werk gepubliceerd in 1998).

Achenbach, T.M. (1991). Manual for the Child Behavior Checklist 4-18 and 1991

Profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Department of Psychiatry.

Altiere, M. J., & Kluge, S. (2008). Family Functioning and Coping Behaviors in

Parents of Children with Autism. Journal of Child and Family Studies, 18(1),

83-92. doi:10.1007/s10826-008-9209-y

American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of

mental disorders (4th edition ed. TR). Washington DC. American Psychiatric

Association.

Baker, M. J. (2000). Incorporating the thematic ritualistic behaviors of children

with autism into games: Increasing social play interactions with siblings.

Journal of Positive Behavior Interventions, 2(2), 66-84. doi:

10.1177/109830070000200201

Bågenholm, A., & Gillberg, C. (1991). Psychosocial effects on siblings of children

with autism and mental retardation: A population-based study. Journal of

Mental Deficiency Research, 35, 291-307.

Ball, J. (2010). Autism: A whole family condition. Asperger’s, 5, 18-19.

Bandura, A. (2001). Social cognitive theory: An agentic perspective. Annual Review

of Psychology, 52, 1–26. doi: 10.1146/annurev.psych.52.1.1

Barak-Levy, Y., Goldstein, E., & Weinstock, M. (2010). Adjustment characteristics of

healthy siblings of children with autism. Journal Of Family Studies, 16(2), 155-

164.

Bell, R. Q. (1968). A reinterpretation of the direction of effects in studies of

socialization. Psychological Review, 75, 81–95.

Page 78: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

78

Benderix, B., Nordström, B. & Sivberg, B. (2006) Parents’ experiences of having a

child with autism. A case study of a new group home. Autism, 10(6), 629 –

41. doi: 10.1177/1362361307070902

Bettelheim, B. (1967). The empty fortress; infantile autism and the birth of the self.

New York, NY: Free Press

Boer, F. (2000). Broers en zussen. In G. A. Bakker, J. Dewispelaere, H. Grietens, M.

H. Taal, D. M. C. B. Van Zeben, R. Vecht & P. J. M. Verstijlen (Red.), Handboek

kinderen & adolescenten (pp. 1-14). Houten: Bohn Stafleu vna Loghum.

Branje, S. J. T., van Aken, M. A., & Lieshout, C. F. (2002). Relational support in

families with adolescents. Journal of Family Psychology, 16, 351–362.

Bristol, M. M. (1984). Family resources and succesful adaptation to autistic

children. In E. Schopler, & G. B. Mesibov (Eds.), The Effects of Autism on the

Family (pp. 289-310). NY: Plenum Press.

Bronfenbenner, U. (1979). The ecology of human development: Experiments by

nature and design. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Cassano, M., Adrian, M., Veirs, G., & Zaman, J. (2006). The Inclusion of fathers in

empirical investigation of child psychopathology: An update. Journal of

Clinical Child and Adolescent Psychology, 35, 583–589.

doi:10.1207/ s15374424jccp3504_10

Chamak, B., Bonniau, B., Oudaya, L. & Ehrenberg A. (2011). The autism diagnostic

experiences of French parents. Autism, 15(1), 83-97. doi:

10.1177/1362361309354756.

Coesens, C., De Mol, J., De Bourdeaudhuij, I., & Buysse, A. (2010). The role of

interpersonal influence in families in understanding children’s eating

behavior: A social relations model analysis. Journal of Health Psychology,

15(8), 1267- 1278. doi:10.1177/1359105310369187

Page 79: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

79

Cook, W.L. (1993). Interdependence and the interpersonal sense of control: An

analysis of family relationships. Journal of Personality and Social Psychology,

64(4), 587-601.

Cook, W. L. (1994). A structural equation model of dyadic relationships within the

family system. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 62, 500–509.

Cook, W. L. (2000). Understanding attachment security in family context. Journal of

Personality and Social Psychology, 78 (2), 285-294.

Cook, W. L. (2001). Interpersonal influence in family systems: a social relations

model analysis. Child Development, 72, 1179–1197. doi:10.1111/1467-

8624.00341

Cook, W. L. (2005). The SRM approach to family assessment: An introduction and

case example. European Journal of Psychological Assessment, 21(4), 216–

225.

Cook, W. L., & Dreyer, A. (1984). The social relations model: A new approach to the

analysis of family-dyadic interaction. Journal of Marriage and the Family, 46,

679-687.

Cook, W. L., & Kenny, D. A. (2004). Application of the social relations model to

family assessment. Journal of Family Psychology, 18, 361-371. doi:

10.1037/0893-3200.18.2.361

Cook, W. L. , Kenny, D. A., & Goldstein, M. M. (1991). Parental affective style risk

and the family system: A social relations model analysis. Journal of

Abnormal Psychology, 100(4), 492-501.

Davis, N. O., & Carter, A. S. (2008). Parenting stress in mothers and fathers of

toddlers with autism spectrum disorders: Associations with child

characteristics. Journal of Autism & Developmental Disorders, 38(7), 1278–

1291. doi: 10.1007/s10803-007-0512-z

Page 80: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

80

De Bruin, E. I., Ferdinand, R. F., Meester, S., de Nijs, P. F., & Verheij, F. (2007). High

rates of psychiatric co-morbidity in PDD-NOS. Journal of Autism and

Developmental Disorders, 37(5), 877-886. Doi: 10.1007/s10803-006-0215-x

DeGrace, BW (2004). The everyday occupation of families with

children with autism. American Journal of Occupational Therapy, 58(5), 543-

550.

Delfos, M., & Gottmer, M. (2006). Leven met Autisme. Houten: Bohn Stafleu van

Loghum.

Delsing, M. J. M. H., Oud, J. H. L., De Bruyn, E. E. J., & van Aken, M. A. G. (2003).

Current and recollected perceptions of family relationships: The social

relations model applied to members of three generations. Journal of Family

Psychology, 17, 445–459.

De Mol, J. (2007). Vertaling ISOC-schalen. Ongepubliceerd manuscript. Universiteit

Gent: Gent.

De Mol, J., & Buysse, A. (2008a). The phenomenology of children’s influence on

parents. Journal of Family Therapy, 30(2), 163-193.

doi: 10.1111/j.1467-6427.2008.00424.x

De Mol, J., & Buysse, A. (2008b). Understandings of children’s influence in parent-

child relationships: A Q-methodological study. Journal of Social and Personal

Relationships, 25(2), 359-379. doi:10.1177/0265407507087963

De Mol, J., Buysse, A., & Cook, W. L. (2010). A family assessment based on the Social

Relations Model. Journal of Family Therapy, 32(3), 259-279.

doi:10.1111/j.1467-6427.2010.00504.x

De Mol, J., Buysse, A., & Verhofstadt, L. (2008). Recente visies in het onderzoek van

invloedsprocessen in de ouder-kind relatie. Systeemtheoretisch bulletin, 15,

377-392.

Page 81: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

81

De Mol, J., & Verhofstadt, L. (2011). Interafhankelijkheid in gezinnen: Hoe

onderzoeken we dat eigenlijk? Systeemtherapie (Deventer), 23, 167-174.

Geraadpleegd via https://biblio.ugent.be

Donkersloot, P. (1990). Autisme. Een Probleem voor het hele gezin. Amsterdam:

Swets en Zeitlinger.

Duarte C. S., Bordin I.A., Yazigi L. & Mooney, J. (2005). Factors associated with

stress in mothers of children with autism. Autism, 9, 416–427. doi:

10.1177/1362361305056081

Eichelsheim, V. I., Dekovic, M., Buist, K. L., & Cook, W. L. (2009). The Social

Relations Model in Family Studies. A Systematic Review. Journal of Marriage

and the Family, 71(4), 1052-1069. doi: 10.1111/j.1741-3737.2009.00652.x

Evers, A., Braak, M. S. L., Frima, R. M., & van Vliet-Mulder, J. C. (2009). COTAN

Documentatie. Amsterdam: Boom test uitgevers.

Evers, A., Van Vliet-Mulder, J. C., & Groot, C. J. (2000). Documentatie van tests en

testresearch in Nederland. Assen: Van Gorcum.

Gau, S. S.-F., Chou, M.-C., Chiang, H.-L., Lee, J.-C., Wong, C.-C., Chou, W.-J., & Wu, Y.-Y.

(2012). Parental adjustment, marital relationship, and family function in

families of children with autism. Research in Autism Spectrum Disorders,

6(1), 263-270. doi:10.1016/j.rasd.2011.05.007

Ghanizadeh A., Alishahi, M. J., Ashkani, H. (2009). Helping families for caring

children with autistic spectrum disorders. Archives of Iranian medicine,

12(5), 478-82.

Gómez-becerra, I., Martín, M. J., Chávez-brown, M., & Greer, R. D. (2007).

Perspective Taking in Children with Autism. Health (San Francisco), 1(1), 13-

28.

Gray, D. E. (1997). High functioning autistic children and the construction of

“normal family life”. Social Science & Medicine, 44(8), 1097-1106.

doi: 10.1016/S0277-9536(96)00237-7

Page 82: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

82

Gray, D. E. (2001). Accommodation, resistance and transcendence: three narratives

of autism. Social Science & Medicine, 53(9), 1247-1257.

doi: 10.1016/S0277-9536(00)00424-X

Gray, D. E. (2003). Gender and coping: the parents of children with high

functioning autism. Social Science & Medicine, 56(3), 631-642.

Greaves-Lord, K., Dekker, M., Huizink, A., Verhulst, F. C., & Verheij, F. (2011). In F.

Verheij & P. F. A. de Nijs (Red.), Pervasieve ontwikkelingsstoornissen en de

inkleuring door de levensfasen. Antwerpen: Garant.

Gupta A., Singhal N. (2005) Psychosocial support for families of children with

autism. Asia Pacific Disability Rehabilitation Journal, 16(2), 62–83.

Hastings, R. P. (2003). Brief Report: Behavior adjustment of siblings of children

with autism. Journal of Autism and Developmental Disorders, 33(1), 99-104.

Herring, S., Gray, K., Taffe, J., Tonge, B., Sweeney, D., & Einfeld, S. (2006). Behaviour

and emotional problems in toddlers with pervasive developmental

disorders and developmental delay: Associations with parental mental

health and family functioning. Journal of Intellectual Disability Research, 50,

874–882. doi: 10.1111/j.1365-2788.2006.00904.x

Higgins, D. J., Bailey, S. R., & Pearce, J. C. (2005). Factors associated with functioning

style and coping strategies of families with a child with an autism spectrum

disorder. Autism : the international journal of research and practice, 9(2),

125-37. doi:10.1177/1362361305051403

Hodes, M. W. (2011). SAMEN OP PAD! Het gezin als samenwerkingspartner bij

diagnostiek, begeleiding en behandeling van kinderen en jeugdigen met een

autismespectirumstoornis. In F. Verheij & P. F. A., de Nijs (Red.), Pervasieve

ontwikkelingsstoornissen en de inkleuring door de levensfasen. Antwerpen:

Garant.

Hoek, M. (2011). Gezinsklimaatschaal-II (GKS-II). In Dossier Gezinnen

(instrumenten). Geraadpleegd op 16 mei, via http://www.nji.nl/eCache/

DEF/1/24/704.cmVjb3JkbnI9MTIzNTc3JnRvb2 49dWl0Z2VicmVpZA.html

Page 83: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

83

Holden, G. W., & Hawk, K. H. (2003). Meta-parenting in the journey of child rearing:

A cognitive mechanism for change. In L. Kuczynski (Ed.), Handbook of

dynamics in parent– child relations (pp. 189–210). Thousand Oaks, CA:

SAGE. Geraadpleegd via https://books.google.be

Hutton, A. M., & Caron, S. L. (2005). Experiences of families with children with

autism in rural New England. Focus on Autism and Other Developmental

Disabilities, 20, 180-189.

IBM Corp. Released 2012. IBM SPSS Statistics for Windows, Version 21.0. Armonk,

NY: IBM Corp.

Ickes, W., Buyssen A., Pham, A., Rivers, K., Erickson, J.R., Hancock, M., Kelleher, J., &

Gesn, P.R. (2000). On the difficulty of distinguishing good and poor

perceivers: A social relations analysis of empathic accuracy data. Personal

Relationships, 7, 219-234.

Jansma, J.B.M. & de Coole, R.L. (1996). Gezinsklimaatschaal: handleiding (GKS-II).

Amsterdam: Pearson.

Javadian, R. (2011). A comparative study of adaptability and cohesion in families

with and without a disabled child. Procedia - Social and Behavioral Sciences,

30, 2625-2630. doi:10.1016/j.sbspro.2011.10.514

Johnson, N., Frenn M., Feetham, S., & Simpson, P. (2011). Autism spectrum

disorder: Parenting stress, family functioning and health-related quality of

life. Families Systems & Health, 29(3), 232-252. doi: 10.1037/a0025341

Joshi, G., Petty, C., & Wozniak, J. (2010). The heavy burden of psychiatric

comorbidity in youth with autism spectrum disorders: A large comparative

study of psychiatrically referred population. Journal of autism and

developmental disorders, 40(11), 1361-1370. doi: 10.1007/s10803-010-

0996-9

Jungbauer, J, Meye, N. (2008). Burden and need for assistance in parents of autistic

children. Prax Kinderpsychol Kinderpsychiatr, 57(7), 521-35.

Page 84: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

84

Kanner, L. (1943). Autistic disturbances of affective contact. Nervous Child, 2, 217–

50.

Kashy, D.A., & Kenny, D.A. (1990). Analysis of family research designs: A model of

interdependence. Communication Research, 17, 462-482.

Kennett, J. (2002). Autism, empathy and moral agency. Philosophical Quarterly,

52(208), 340-358. doi: 10.1111/1467-9213.00272

Kenny, D. A., & La Voie, L. (1984). The Social Relations Model. Advances in

Experimental Social Psychology, 18, 141–182.

Kievit, Th., Tak, J. A., & Bosch, J. D. (2002). Handboek psychodiagnostiek voor de

hulpverlening aan kinderen. Utrecht: de Tijdstroom.

Knafl, K. A., & Deatrick, J. A. (2003). Further refinement of the family management

style framework. Journal of Family Nursing, 9, 232–256.

doi:10.1177/1074840703255435

Kochanska, G. (1997). Mutually responsive orientation between mothers and their

young children: implication for early socialization. Child Development, 68,

94– 112. doi: 10.1111/j.1467-8624.1997.tb01928.x

Kring, S.R., Greenberg, J.S., & Seltzer, M.M. (2008). Adolescents and adults with

autism with and without co-morbid psychiatric disorders: Differences in

maternal well-being. Journal of Mental Health Research in Intellectual

Disabilities, 1, 53-74. doi: 10.1080/19315860801988228

Lawrence, J. A., & Valsiner, J. (1993). Conceptual roots of internalization: From

transmission to transformation. Human Development, 36, 150–167.

Lev, J., & Kinder, E. (1957). New analysis of variance formulas for treating data

from mutually paired subjects, Psychometrika, 22, 1-15.

Lollis, S., & Kuczynski, L. (1997). Beyond one hand clapping: seeing bidirectionality

in parent–child relations. Journal of Social and Personal Relationships, 14,

441–461.

Page 85: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

85

Lord, C., & Bishop, S.L. (2010). Autism spectrum disorders: Diagnosis, prevalence,

and services for children and families. Social Policy Report, 24(2), 1-21.

Lord, C., Rutter, M., & Le Couteur, A. (1994). Autism Diagnostic Interview –

Revised: A revised version of a diagnostic interview for caregivers of

individuals with possible pervasive developmental disorders. Journal of

Autism and Developmental Disorders, 24, 659-685.

Macks, R. J., & Reeve, R. E. (2007). The adjustment of non-disabled siblings of

children with autism. Journal of autism and developmental disorders, 37(6),

1060-7. doi:10.1007/s10803-006-0249-0

McGovern, C. W., & Sigman, M. (2005). Continuity and change from early childhood

to adolescence in autism. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46(4),

401-408. doi: 10.111/j.1469-1469-7610.2004.00361.x

Mertens, A. (2004). Brussen. Vaak een vergeten groep. Autisme Centraal, 22(6), 22-

24.

Minuchin, P. (1985). Families and individual development: Provocations from the

field of family therapy. Child Development, 56(2), 289-302.

doi: 10.1111/j.1467-8624.1985.tb00106.x

Montes, G., & Halterman, J. S. (2007). Psychological functioning and coping among

mothers of children with autism: A population-based study. Pediatrics,

119(5), E1040–E1046. doi: 10.1542/peds.2006-2819

Moos, R. H. (1974). Family environment scale: Preliminary manual. Palo Alto, CA:

Consulting Psychologists Press.

Moos, R. H., & Moos, B. S. (1986). Family Environment Manual (2nd ed.). Palo Alto,

CA: Consulting Psychologists Press.

Morgan, S. B. (1988). The autistic child and family functioning: a developmental-

family systems perspective. Journal of Autism and Developmental Disorders,

18(2), 263-280.

Page 86: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

86

Mous, J. H. W., & Aendekerk, E. W. C. (2011). ‘Als je aan mijn broer komt, dan kom

je aan mij’: leven met een broer of zus met een autismespectrumstoornis. In

F. Verheij & P. F. A., de Nijs (Red.), Pervasieve ontwikkelingsstoornissen en de

inkleuring door de levensfasen. Antwerpen: Garant.

Orsmond, G. I., & Seltzer, M. M. (2007). Siblings of individuals with autism

spectrum disorders across the life course. Mental Retardation and

Developmental Disabilities Research Reviews, 13, 313-320.

doi:10.1002/mrdd

Patterson, G. R., & Fisher, P. A. (2002). Recent developments in our understanding

of parenting: Bidirectional effects, causal models, and the research for

parsimony. In M. H. Bornstein (Ed.), Handbook of parenting (3rd ed.) (pp. 59-

88). Mahwah NJ: Lawrence Erlbaum. Geraadpleegd via

http://www.questia.com

Pettit, G. S., & Lollis, S. (1997). Introduction to special issue: reciprocity and

bidirectionality in parent–child relationships: new approaches to the study

of enduring issues. Journal of Social and Personal Relationships, 14, 435–440.

Pilowksy, T., Yirmiya, N., Doppelt, O., Gross-Tsur, V., & Shalev, R. S. (2004). Social

and emotional adjustment of sibling of children with autism. Journal of Child

Psychology and Psychiatry, 45(4), 855-865.

doi: 10.1111/j.1469-7610.2004.00277.x

Ramachandran V. S. & Oberman, L. M. (2006). Broken Mirrors: A Theory of Autism.

Scientific American 295, 62 – 69. doi:10.1038/scientificamerican1106-62

Rao, P. a, & Beidel, D. C. (2009). The impact of children with high-functioning

autism on parental stress, sibling adjustment, and family functioning.

Behavior modification, 33(4), 437-51. doi:10.1177/0145445509336427

Rivers, J. W., & Stoneman, Z. (2003). Sibling relationships when a child has autism:

marital stress and support coping. Journal of autism and developmental

disorders, 33(4), 383-94. doi: 10.1023/A:1025006727395

Page 87: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

87

Rodriguez, A. M. (2011). Autism spectrum disorders. Minneapolis, MN: Lerner

Publishing Group.

Rosseel, Y. (2012). Lavaan: An R package for structural equation modeling. Journal

of Statistical Software, 48(2), 1-36.

The R Foundation for Statistical Computing (2013). RStudio: Integrated

development environment for R (Version 2.15.3) [Computer software].

Boston, MA. Retrieved April 18, 2013 from http://www.rstudio.org/

Rutgers, A., Bakermans-Kranenburg, M.J., Van IJzendoorn, M.H., Van Berckelaer-

Onnes (2004). Autism and attachment: a meta-analytic review. Journal of

Child Psychology and Psychiatry, 45(6), 1123-1134. doi: 10.1111/j.1469-

7610.2004.t01-1-00305.x

Rutter, M., Bailey, A., & Lord, C. (2003). Social Communication Questionnaire-WPS

(SCQ-WPS). Los Angeles, CA: Western Psychological Services.

Rutter, M., Bailey, B. & Lord, C. (Nederlandse vertaling: Warreyn, P., Raymaekers,

R., Roeyers, H.) (2004). Handleiding Vragenlijst Sociale Communicatie.

Destelbergen: SIG vzw.

Seltzer, M.M., Greenberg, J.S., Orsmond, G.I., & Lounds, J. (2005). Life Course Studies

of Siblings of Individuals With Developmental Disabilities. American Journal

of Mental Retardation, 43(5), 354-359.

Street, E. (1994). A family systems approach to child–parent separation:

developmental closure. Journal of Family Therapy, 16, 347–365.

doi: 10.1111/j.1467-6427.1994.00802.x

Van Loocke, P. G. E. (2004). De adolescent en zijn milieus: een overzicht. In de Nijs,

P. F. A., Verheij, F., Vlutters, J. L. & Gelderblom, I. L. (red.), Ontwikkeling langs

de levenslijnen (pp. 45-51). Antwerpen: Garant.

Verhulst, F. C., Van der Ende, J., & Koot, H. M. (1996). Handleiding voor de CBCL/4-

18. Rotterdam: Sophia Kinderziekenhuis, Erasmus MC.

Page 88: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

88

Vermeulen, P. (1995). Autisme en het gezin: een verhaal van perplexiteit. Autisme,

14(3), 7-12.

Vermeulen, P. (1999). Brein bedriegt. Als autisme niet op autisme lijkt. Berchem:

EPO.

Vermeulen, P., & Degrieck, S. (2006). Mijn kind heeft autisme: gids voor ouders,

leerkrachten en hulpverleners. Tielt: Lannoo.

Verté, S., Roeyers, H., & Buysse, A. (2003). Behavioural problems, social

competence and self-concept in siblings of children with autism. Child: Care

Health & Development, 29(3), 193-205. Doi: 10.1046/j.1365-

2214.2003.00331.x

Volkmar, F. R., Lord, D. B, Bailey, A., Schultz, R. T., & Klin, A. (2004). Autism and

pervasive developmental disorders. Journal of child psychology and

psychiatry, 45(1), 135-170. doi: 10.1046/j.0021-9630.2003.00317.x

Warner, R.M., Kenny, D.A., & Stoto, M. (1979). A new round robin analysis of

variance for social interaction data. Journal of Personality and Social

Psychology, 37, 1742-1757.

Weisbrot D. M., Gadow, K. D., DeVincent, C. J., & Pomeroy J. (2005). The

Presentation of Anxiety in Children with Pervasive Developmental

Disorders. Journal of Child and Adolescent Psychopharmacology, 15(3), 477-

496. doi:10.1089/cap.2005.15.

Wing, L., & Potter, D. (2002). The epidemiology of autistic spectrum disorders: is

the prevalence rising? Mental Retardation and Developmental Disabilities

Research Reviews, 8(3), 151-161. doi: 10.1002/mrdd.10029

World Health Organization (WHO). (1992). The ICD-10 classification of mental and

behavioral disorders: Clinical descriptions and diagnostic guidelines. Geneva:

World Health Organization.

Young, R. L., Brewer, N., & Pattison, C. (2003). Parental identification of early

behavioral abnormalities in children with autistic disorder. Autism, 7(2),

125-143. doi: 10.1177/1362361303007002002

Page 89: Gezinsbeïnvloedingsprocessen bij jongeren met een ...€¦ · Social Relations Model (SRM; Kenny & La voie, 1984) om de het wederzijdse gevoel van invloed die de gezinsleden ervaren

89