Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past...

44
[email protected] Lexique p. 1 © 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française Abréviations Dial : dialogue de base CA : compréhension à l'audition Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider Op : consignes (opdrachten) Tel : questions pour l'interaction téléphonique aan de deur zetten mettre à la porte, congédier 510- 30 aan de hand doen (= geven) (deed - gedaan) (gaf - gegeven) donner, fournir 09Dial aan één stuk doorpraten parler sans s'arrêter 02Gram aan het zoeken gaan (ging - gegaan) se mettre à chercher 510-29 aan iets genoeg hebben avoir assez avec, se contenter de 510-36 aan politiek doen (deed - gedaan) faire de la politique 510-16 aan sport doen faire du sport 510-25 aanbieden (bood aan - aangeboden) offrir 01CA aanbieding(en), de offre, l' 07Dial aandacht, de attention, l' 510-36 aandeel (-delen), het part, la - action, l' (bancaire) 10CL aangenaam (-name) enchanté 01Com aangenaam (-name) agréable 510-20 aangesloten zijn bij (aansluiten - sloot aan - aangesloten) être affilié à 02Tél aangeven (gaf aan - aangegeven) indiquer 05Tél aangezien étant donné que 07Gram aanhouden (iemand) (hield aan - aangehouden) arrêter qqun 02Gram aankleden (h. aangekleed) habiller 510-36 aanklikken cliquer sur 04CL aankomen (is aangekomen) (kwam aan - aangekomen) arriver 510-36 aankomst, de arrivée, l' 09Dial aankondigen annoncer 09CA aankondiging, de (= de advertentie, het bericht) annonce, l' 03CL aankunnen (iets aankunnen) (kon aan - aangekund) (être capable de, être à la hauteur de) 09CL aanleggen construire, installer 510-32 aanmoedigen encourager 06Tél aannemen (de telefoon aannemen) (nam aan - aangenomen) répondre 510-20 aannemen (een boodschap) (nam aan - aangenomen) prendre (un message) 03Dial aanpakken (een probleem, een situatie) appréhender, s'y prendre pour 10Tél aanpassen adapter 03Voc aanraden (raadde aan - h. aangeraden) conseiller 510- 36 aanrijding(en), de collision, la 02CL aansluiten bij (sloot aan - aangesloten) avoir rapport avec 10Com aansluiting(en), de raccordement, le - prise, la 04Dial aanspreken (iemand aanspreken) (sprak aan - aangesproken) aborder(qqun) 02Dial aanstaande (maandag) (lundi) prochain, qui vient 04CA aantal(len), het nombre, le 01CA aantrekken (trok aan - aangetrokken) attirer 02Tél aanvraag (aanvragen), de demande, la 05CL aanvullen compléter 02Gram aanwerven (wierf aan - aangeworven) embaucher, recruter 06Dial aanwezig(e) présent 02Dial aanwezigheid, de présence, la 10Com aanwijzen (wees aan - aangewezen) indiquer 04Tél aardappel(en ou s), de pomme de terre, la 510- 13 aardig(e) sympathique 02Gram

Transcript of Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past...

Page 1: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 1

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

Abréviations

Dial : dialogue de baseCA : compréhension à l'auditionVoc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin?Gram : exercices de grammaireCL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleiderOp : consignes (opdrachten)Tel : questions pour l'interaction téléphonique

aan de deur zetten mettre à la porte, congédier 510- 30aan de hand doen (= geven) (deed - gedaan) (gaf - gegeven) donner, fournir 09Dialaan één stuk doorpraten parler sans s'arrêter 02Gramaan het zoeken gaan (ging - gegaan) se mettre à chercher 510-29aan iets genoeg hebben avoir assez avec, se contenter de 510-36aan politiek doen (deed - gedaan) faire de la politique 510-16aan sport doen faire du sport 510-25aanbieden (bood aan - aangeboden) offrir 01CAaanbieding(en), de offre, l' 07Dialaandacht, de attention, l' 510-36aandeel (-delen), het part, la - action, l' (bancaire) 10CLaangenaam (-name) enchanté 01Comaangenaam (-name) agréable 510-20aangesloten zijn bij (aansluiten - sloot aan - aangesloten) être affilié à 02Télaangeven (gaf aan - aangegeven) indiquer 05Télaangezien étant donné que 07Gramaanhouden (iemand) (hield aan - aangehouden) arrêter qqun 02Gramaankleden (h. aangekleed) habiller 510-36aanklikken cliquer sur 04CLaankomen (is aangekomen) (kwam aan - aangekomen) arriver 510-36aankomst, de arrivée, l' 09Dialaankondigen annoncer 09CAaankondiging, de (= de advertentie, het bericht) annonce, l' 03CLaankunnen (iets aankunnen) (kon aan - aangekund) (être capable de, être à la hauteur

de)09CL

aanleggen construire, installer 510-32aanmoedigen encourager 06Télaannemen (de telefoon aannemen) (nam aan - aangenomen) répondre 510-20aannemen (een boodschap) (nam aan - aangenomen) prendre (un message) 03Dialaanpakken (een probleem, een situatie) appréhender, s'y prendre pour 10Télaanpassen adapter 03Vocaanraden (raadde aan - h. aangeraden) conseiller 510- 36aanrijding(en), de collision, la 02CLaansluiten bij (sloot aan - aangesloten) avoir rapport avec 10Comaansluiting(en), de raccordement, le - prise, la 04Dialaanspreken (iemand aanspreken) (sprak aan - aangesproken) aborder(qqun) 02Dialaanstaande (maandag) (lundi) prochain, qui vient 04CAaantal(len), het nombre, le 01CAaantrekken (trok aan - aangetrokken) attirer 02Télaanvraag (aanvragen), de demande, la 05CLaanvullen compléter 02Gramaanwerven (wierf aan - aangeworven) embaucher, recruter 06Dialaanwezig(e) présent 02Dialaanwezigheid, de présence, la 10Comaanwijzen (wees aan - aangewezen) indiquer 04Télaardappel(en ou s), de pomme de terre, la 510- 13aardig(e) sympathique 02Gram

Page 2: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 2

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

aarzelen (h. geaarzeld) hésiter 510-35abnormaal anormal 510-27abonneren (s')abonner 03Télaccepteren accepter 02Comachter derrière 510-16achteraf après coup 01Opachtergrondinformatie, de informations sur le fond, les 10CAachterlaten (liet achter - achtergelaten) laisser 07Dialactiviteit(en), de activité, l' 06Dialactuariaat, het actuariat, l' 05CLadem, de haleine, le - souffle, le 510-25ademhalen respirer 510-25adjunct-directeur(s), de sous- directeur 09Gramadvertentie(s), de petite annonce, la 03CLadvies (adviezen), het conseil, le 08CLadvocaat, de avocat, l' 510-18advocaat, de liqueur aux oeufs, la 510-36af en toe = nu en dan de temps à autre 510- 27afbeelding(en), de illustration, l' 08CLafbreken (brak af - afgebroken) démonter, démolir 04Dialafdeling(en), de département, service, le 03CAafgelopen terminé 01Dialafgelopen (= vorig) dernier 02Télafgeven (gaf af - afgegeven) remettre 06CLafhangen van (hing af - afgehangen) dépendre de 10Vocafhankelijk dépendant 510-34afhankelijk zijn van dépendre de 05Télafkrijgen (kreeg af - afgekregen) réussir à terminer 06Vocafleggen (een solliciatiegesprek, een test afleggen) passer un entretien d'embauche,

un test05Dial

afloop, de (na afloop van) issue, l' (à l'issue de) 01CAafmaken achever 02Gramafronden terminer 07Télafruimen (de tafel) débarrasser 07Gramafschaffen supprimer 08Vocafsluiten (sloot af - afgesloten) clôturer 09Télafsluiting(en), de clôture, la 01CLafspraak (-spraken), de (een afspraak maken) rendez-vous, le (fixer un rendez-

vous)04CL

afstandsonderwijs, het enseignement à distance, l' 02Gramafstuderen terminer ses études 06Dialafval, het déchets, les 04CLafwezig(e) absent 03Dialafwimpelen rejeter, se débarrasser de 09Télafzetten débrancher, couper, éteindre 09Dialafzonderlijk séparément 01Opagenda('s), de ordre du jour, l' 09Dialagendapunt(en), het point à l'ordre du jour 09Dialagent(en), de agent, l' 510-16airconditioning, de air conditionné, l' 10Gramakkoord accord, d' 510-19akkoord gaan être d'accord 510-34al déjà 510-14al (alle) tout 09Gramal + verbe, ook al + verbe même si 07GramAl doende leert men. C'est en faisant qu'on apprend. 10Dialal lang depuis longtemps 510-31al wat tout ce que (qui) 510-30

Page 3: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 3

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

alcohol, de alcool, l' 02Comalgemeen (-mene) général 04Dialallebei tous les deux 01Opalledaags(e) quotidien, de tous les jours 10Vocalleen seulement 510-01alleen seul 510-19allemaal tout, tous (toutes) 09Gramallerlaatst(e), het/de tout dernier, le 08CLallerlei landen toutes sortes de pays 510-34als comme, en tant que 510-10als si (condition) 510-19alsjeblieft s'il te plaît 510-03alsof comme si 510-35alstublieft s'il vous plaît 510-03althans du moins 10CLaltijd toujours 510-23alvast déjà 01CLalweer encore, à nouveau 01CAambtenaar, de fonctionnaire, le 510-16Amerika Amérique 510-17Amerikaan, de Américain, l' 510-36Amerikaans américain 510-09ander(e) autre 510-18anders autrement 510-30andersom en sens inverse 06CAankerpunt(en), het point d'ancrage, le 04CLannuleren annuler 08Dialantwoord(en), het réponse, la 04Gramantwoordbalk(en), de barre de réponses, la 02Gramantwoorden op répondre à 510-10apart(e) séparé 01CLaperitief, het/de apéritif, l' (boisson) 510-13aperitiefje(s), het apéritif, l' 02Dialapotheker, de pharmacien, le 510-17apparaat (-raten), het appareil ,l' 07CAapril avril 510-17arbeider(s), de ouvrier, l' 510-08arm pauvre 510-35arm, de bras, le 510-25aroma('s), het arome, l' 510-36artikel(en), het article, l' 07Dialassistent, de assistant, l' 510-31atelier, het atelier, l' 510-30atoom, het atome, l' 510-35atoomoorlog(en), de guerre atomique, la 510- 35attractiepark(en), het parc d'attractions, le 07CLaugustus août 510-17automatisch(e) automatiquement 02Gramauto-ongeval, het accident de circulation, l' 510- 19autoriteit, de autorité, l' 510-36avondborrel(s), de (informeel) réception du soir, la 10CLAziatisch(e) asiatique 09CAbaan (banen), de emploi, l' - job, le 01CLbaas (bazen), de patron, le 510-26babbelkous(en), de bavard, le 02Dialbacterie (bacteriën), de bactérie, la 510-36badkamer, de salle de bains, la 510-27

Page 4: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 4

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

bakker, de boulanger, le 510-16balans(en), de bilan, le 09Télbang maken faire peur 510-34bang zijn voor + nom (om … te + verbe) avoir peur de, craindre 01CLbank, de banque, la 510-01bar(s), de bar, le 510-36basiskennis, de connaissance de base, la 10Dialbeantwoorden (een brief beantwoorden) (= antwoord geven op) répondre (répondre à une lettre) 06Grambeantwoorden aan (een verwachting) (= overeenkomen met) répondre à (répondre à une

attente)10Tél

bebouwde kom, de agglomération, l' - centre, le 02CAbed(den), het lit, le 03Grambedanken remercier 09Dialbediende(n), de employé(e), l' 510-07bedienen servir 02Combedingen (bedong - bedongen) stipuler 07CLbedoelen vouloir dire 02CAbedoeling(en), de intention, l' 06CAbedriegen (bedroog - bedrogen) tromper 07CAbedrieglijk(e) trompeur, frauduleux, mensonger 07CLbedrijf (bedrijven), het acte, l' (d'une pièce de théâtre) -

société, la01Dial

bedrijfsleider(s), de chef d'entreprise, le 04CLbedrog, het tromperie, fraude, la 07CLbeek, de ruisseau, le 510-28beeld, het image, l' - statue, la 510-36been, het jambe, la 510-25beetje, een peu, un 510-22begeleiden accompagner 04CLbegeleiding, de encadrement, l' - guidance, la 01CLbegin, het début-commencement, le 510-26beginletter, de initiale, l' 510-30beginnen commencer 510-08begrijpen - begreep - begrepen comprendre 02CAbegrip(pen), het compréhension, la 08Dialbegroeten saluer 09Grambehalve sauf, à l'exception de 510-33behandelen traiter 10CAbehandeling(en), de traitement, le 04CLbeheerder(s), de exploitant, administrateur, l' -

gérant, gestionnaire, le03CL

beheersen maîtriser, posséder 10Dialbehoefte hebben aan (had - gehad) avoir besoin de 10Grambehoefte(n of s), de besoin, le 10Grambeide (huizen) les deux (maisons) 510-33beiden (ons beiden) (nous deux) 510-33bekend voorkomen paraître connu 01Dialbekend(e) connu, célèbre 510-30bekijken (bekeek, h. bekeken) regarder (qqch), examiner 510-35beknopt(e) succinct 10CLbelang, het importance, l' 510-34belangrijk(e) important 510-23belangstelling(en), de intérêt, l' 07Dialbelangstelling, de (in de belangstelling staan) (stond - gestaan) intérêt, l' (être au centre de

l'intérêt)09CL

belangstelling, de (voor iets) intérêt pour quelque chose, l' 510-31beleefd(e) poli 510-36beleven (meemaken, ervaren) vivre, faire l'expérience de 10Dial

Page 5: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 5

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

beleven, iets vivre qqch, un événement 510- 32belevenis(sen), de (= de ervaring) aventure, expérience, l' 03CLbeleving(en), de expérience, l' 06Dialbeloven promettre 07Dialbenaderen approcher 04CLbenedenverdieping(en), de rez-de-chaussée, le 05Dialbenoeming(en), de nomination, la 09CAbenzine verbruiken consommer de l'essence 510- 20benzine, de essence, l' 510-19benzinepomp, de pompe (à essence), la 510- 36benzineprijs (-prijzen), de prix de l'essence, le 08Grambeogen viser, avoir pour but 07CLbeoordelen évaluer, apprécier, juger 07Dialbepaald(e) certain, déterminé 05CLbepalen déterminer 05CLbeperkt limité 10Vocbereid zijn (was - geweest) être disposé à 09Dialbereikbaar (-bare) accessible 03Dialbereiken joindre, atteindre 03Dialberekenen calculer 510-19bericht(en), het message, le 03Vocberoep, het profession, la 510-16beroepscapaciteit(en), de capacité professionnelle, la 06CLberoepswereld, de monde professionnel, le 05CLbeschermen (h. beschermd) protéger 510-35beschikbaar (-bare) disponible 01Opbeschikken (over iets beschikken) disposer (disposer de qqch) 04Dialbeschouwen considérer 01Grambeschrijven (beschreef - beschreven) décrire 01Télbeschrijving(en), de description, la 01Opbeslag (in beslag nemen) (nam - genomen) prendre (le temps), occuper

(l'espace)08Voc

beslissing(en), de décision, la 510-34beslist certainement 04CAbesluit, het décision, la 510-32besluiten (besloot - besloten) décider 03Grambesparen économiser 07CLbespoedigen hâter, accélérer 08Dialbespreken (besprak - besproken) réserver, louer - discuter 04Dialbespreking(en), de discussion, la 07Combest(e) meilleur 01Dialbest, het mieux, le 510-29bestaan (bestond - h. bestaan) exister 510-31bestaan uit (bestond - bestaan) consister en 03Télbestaan, het existence, l' 510-33besteden consacrer 01CLbestellen (besteld) commander 510-30bestellijst(en), de liste de commande, la 08CLbestelling(en), de commande (de marchandises), la 510-30bestemming(en), de destination, la 02Télbestuderen (bestudeerd) étudier (un phénomène, à fond) 510-31bestuurder(s), de conducteur, le 02CAbetalen payer 07Grambetekenen signifier 510-30beter mieux, meilleur 510-16beterschap, de (iemand beterschap wensen) rétablissement, le - amélioration,

l' (souhaiter un promptrétablissement à qqun)

04CA

Page 6: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 6

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

betreffen (betrof - betroffen) concerner 07CLbetrekkelijk(e) relatif 02Grambetrekking hebben op avoir un rapport avec, concerner 10Dialbetrekking(en), de (= baan-banen, de) emploi, l' 03CLbeurs (beurzen), de bourse, foire, la 04Télbevallen (beviel - bevallen) plaire à 510-29beveiligingstechniek(en), de technique de sécurisation, la 08CLbevestigen confirmer 03Combevestiging(en), de confirmation, la 03Combevolking, de population, la 510-35bevolkingsgroep, de groupe de population, le 510- 35bewaren conserver 07CLbeweging, de mouvement, le 510-25beweren prétendre 510-33bewerken (= actualiseren) mettre à jour 07Vocbewijzen (bewees - h. bewezen) prouver 510- 35bewonderen admirer 510-33bewoner(s), de habitant, l' 510-35bezitten (bezat - bezeten) posséder 510-30bezoek, het visite, la 510-07bezoeken (bezocht - bezocht) visiter 510-16bezoeker, de visiteur, le 510-07bezuinigen faire des économies 09Télbezwaar (-zwaren), het objection, l' 08Combier, het bière, la 510-11bij de bank à la banque 510-05bij de Kredietbank à la Kredietbank 510-03bij zijn naam par son nom 510-26bijbaantje(s), het travail d'appoint, le 06Dialbijdrage(n), de contribution, la 10Combijhuis, het succursale, la 510-34bijleren apprendre 06Dialbijna presque 510-18bijschaven améliorer 06CAbijschenken (schonk bij - bijgeschonken) resservir (à boire) 02Combijspijkeren améliorer, combler ses lacunes 05Dialbijverdienen gagner des extras, un salaire

d'appoint06Dial

bijvoorbeeld par exemple 07Combijwerken mettre à jour 07Dialbijwonen assister à 01Grambijzin(nen), de subordonnée, la 02Grambijzitten (zat bij - bijgezeten) s'asseoir auprès de 01CAbijzonder(e) particulièrement 510-25binnen de werkkring dans l'environnement

professionnel, au travail09Tél

binnendienst(en), de service administratif/interne, le 08CAbinnenkomend(e) entrant 05CAbinnenkort bientôt 02Grambinnenland, het intérieur du pays, l' 05CAbioscoop (bioscopen), de cinéma, le 02Gramblauw bleu 510-20blij content 03CAblijken (bleek - gebleken) s'avérer 02Télblijven rester 510-08blik, de regard, le - (petit) coup d'oeil, le 510- 33blind / de blinde aveugle / l'aveugle 510-33bloeien fleurir 510-33

Page 7: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 7

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

bloeiend florissant (pour une affaire, uncommerce)

510-33

bloem(en), de fleur, la 510-31bloemenveld, het champ de fleurs, le 510-31blue jeans, de blue jeans, le 510-36boeiend(e) captivant 03CLboek, het livre, le 510-10boeken réserver 04Dialboeken enregistrer, obtenir, emporter 09CAboeken (winst boeken) (faire du bénéfice) 09CAboekhouden (het boekhouden) (hield boek - boekgehouden) faire la comptabilité (la

comptabilité)05CA

boekhouder(s), de - boekhoudster(s), de comptable, le/la 05CAboekhouding, de comptabilité, la 05Dialboekjaar, het année comptable, l' 09CAboekje(s), het petit livre, le 02CAboer, de fermier, le 510-16boete(n of s), de amende, l' - contravention, la 02CAboodschap doorgeven, een (gaf door - doorgegeven) transmettre un message 03Vocboodschap(pen), de message, le - course(s), la 03Dialboodschappen doen (deed - gedaan) faire des achats 07Télboom, de arbre, l' 510-20boos (boze) fâché 510-31boot, de bateau, le 510-09bord(en), het panneau, le 02CAborrel(s), de (petit) verre, le (= d'alcool) 510- 36bos, het bois, le 510-20boter, de beurre, le 510-31botsing, de collision, la 510-34bouwen construire 510-30bouwen, het construction, la 510-32bovenaan en haut 04CLbovendien de plus, en outre 510-17branden brûler 510-25Brazilië Brésil 510-31breed (brede) large 510-14brengen naar (bracht - gebracht) conduire à 05CAbrief (brieven), de lettre, la (courrier) 510-04bril, de lunettes, les 10Vocbrochure(s), de brochure, la 07Dialbroer, de frère, le 510-06brood, het pain, le 510-11Brugge Bruges 510-20bruin brun 510-20BTW, de TVA, la 510-22buigen pencher, courber 510-25buis (buizen), de tv, la (familier) 02Dialbuiten dehors 01Grambuitengewoon (-gewone) extraordinaire 510- 34buitenland, het étranger (pays), l' 510-33buitenland, het (in het buitenland) étranger, l' (à l'étranger) 02Télbuitenlander(s), de étranger, l' (d'un autre pays) 510- 36bunker(s), de bunker, le 510-35bureau, het bureau, le (pièce ou meuble) 510- 01bureaustoel(en), de chaise de bureau, la 05Gramburen, de voisins, les 510-33burgemeester(s), de bourgmestre, le 510-16

Page 8: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 8

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

bus, de autobus, l' 510-09buur (buren), de voisin, le 06Grambuurman, de voisin, le 510-33buurt(en), de quartier (de la ville), le 510-35buurtwinkel(s), de magasin de quartier, le 07Télbuurvrouw, de voisine, la 510-33cadeau, het cadeau, le 510-16café(s), het café, le (débit de boisson) 510-23capaciteit(en), de capacité, la 05CLcatalogus (catalogi), de catalogue, le 07Dialcategorie (categorieën), de catégorie, la 510- 35centraal central 510-36centrum, het centre de la ville, le 510-29chef(s), de chef, le 06CAcijfer(s), het chiffre, le 03CLcijfergegeven(s), het donnée chiffrée, la 03CLcinema, de - bioscoop, de cinéma, le 510-17citroen, de citron, le 510-36claustrofoob (-fobe) claustrophobe 08Comcliënt(en), klant(en), de client, le 07Voccode(s), de code, le 08CLcognac, het/de cognac, le 510-12collectie(s), de collection, la 08CAcombineren combiner 03Gramcombo('s), de menu déroulant, le 01Opcommentaar (-taren), de/het commentaire, le 01Opcommissie(s), de commission, la 04CLcommunicatiemiddel(en), het moyen de communication, le 03Télcompliment(en), het compliment, le 06Dialcomputerdeskundige(n), de spécialiste informatique, le 03CLconcert, het concert, le 510-33concluderen conclure 10Dialconditie, de (in goede conditie) forme, la (en forme) 510-20confidentieel (-tiële) confidentiel 510-36consument(en), de consommateur, le 07CLcontact opnemen (nam op - opgenomen) prendre contact 06Dialcontact(en), het contact, le 05CAcontact, het (contacten leggen) contact, le (nouer des contacts) 10Télcontant comptant 510-18controleren (h. gecontroleerd) contrôler 510- 27correctie(s), de correction, la 03Gramcreditcard, de carte de crédit, la 08CLcreëren créer 04CLcriterium (criteria), het critère, le 08Télcursus(sen), de cours, le 09Dialcursusinhoud, de contenu du cours, le 09Dialcursusleider(s), de - cursusleidster(s), de tuteur, le - tutrice, la 03Gramdaadwerkelijk réel(lement) 10Téldaar comme (langage formel) 07Gramdaar là, là-bas 510-06daarentegen par contre 08Vocdaarna ensuite 04Gramdaarom pourquoi, c'est 510-20dadelijk (= onmiddellijk, meteen) immédiatement 510- 07Dag ! Bonjour! 510-04dag vakantie, een jour de vacances, un 510- 19dag, de jour, le 510-19dagelijks leven, het vie quotidienne, la 10Tél

Page 9: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 9

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

dagelijks(e) quotidien 03CLdagindeling, de emploi du temps, l' 09Vocdan alors 510-05Dank je. / Dank u. Merci. 510-11Dank u wel. Merci bien. 510-03dankbetuiging(en), de remerciement, le 10CLdanken remercier 510-04dat que 510-18de le, la, les 510-01de ene en de andere l'un et l'autre 510-34december décembre 510-17deel (delen), het partie, la 510-22deel uitmaken van faire partie de 01CLdeelname, de participation, la 04CLdeelnemen (nam deel, deelgenomen) participer 04Dialdeelnemer(s), de - deelneemster(s), de participant, le - participante, la 09Dialdefect(e) en panne, défectueux 510-19dekbed(den), het couette, la 07CLdeken(s), de couverture (de lit), la 510-36democratisch démocratique(ment) 510-35denken penser 510-09derde troisième 510-03derdejaars de troisième année 05CLdesgewenst si vous le désirez, sur demande 09Dialdessert, het dessert, le 510-13detail(s), het (in details treden) détail, le (détailler) 10CAdeur, de porte, la 510-05dezelfde le, la, les même(s) 510-24dezelfde verhouding, in les mêmes proportions, dans 510-35dezelfde wagen la même voiture 510-26dialect, het dialecte, le 510-02diapresentatie(s), de présentation powerpoint 09Dialdichtbij proche 05Gramdichter(s), de poète, le 510-35dichtgaan (ging dicht - dichtgegaan) fermer 04Gramdichtmaken fermer, colmater 510-32dictee(s), het dictée, la 510-10die celui-là, celle-là, il / le, elle / la 510-07dienen tot servir à 510-34dienst(en), de service, le 510-05dienst, de (in dienst zijn) service, le (être en service) 05Dialdienst, de (van dienst zijn) service, le (aider) 03CAdiep in de nacht loin / très avant dans la nuit 510- 33diep(e) profond(ément) 510-25dik gros, épais 510-23dikwijls (= vaak) souvent 510-23dimensie(s), de dimension, la 07CAding(en), het chose, la 07CAdinsdag mardi 510-17directeur, de directeur, de 510-01diskette(s), de disquette, la 02Gramdocent(en) - docente(n), de enseignant - enseignante, l' 01Opdochter, de fille, la 510-16document(en), het document, le 07Dialdoek, het toile (peinture), la 510-28doel (doeleinden), het but, le 510-33doelgroep(en), de groupe cible, le 04CL

Page 10: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 10

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

doelstelling(en), de objectif, l' 06CLdoen faire 510-16dok, het dock, le 510-28dokter(s), de docteur, le - médecin, le 510-16dom stupide 510-23donderdag jeudi 510-17donker sombre 510-23dood mort (adjectif) 510-35dood, de mort, la 510-35door par, à travers 510-20doorbladeren feuilleter 08CLdoorbrengen (een verblijf) (bracht door - doorgebracht) passer (un séjour) 09Gramdoorgaan (ging door - doorgegaan) continuer 01Dialdoorgeven (een boodschap) (gaf door - doorgegeven) transmettre (un message) 03Dialdoorknippen couper 09CAdoorlopen (een tekst) (doorliep - doorlopen) parcourir (un texte) 04Gramdoorlopen (liep door - doorgelopen) continuer à marcher 04Gramdoornemen (nam door - doorgenomen) parcourir, passer en revue 09Dialdoorspekken met truffer de 07CLdoorverbinden met(tél.) (verbond door - doorverbonden) mettre en communication avec

(tel.)03CA

dorp, het village, le 510-14dorpsbewoner(s), de villageois, le 09CLdorpsgenoot (-genoten), de villageois, le (personne habitant

le même village)09CL

dorst hebben (had - gehad) avoir soif 03Gramdossier(s), het dossier, le 510-31douane(s), de douane, la 03CADr = Dokter titre honorifique 510-31draadloos (-loze) sans fil 07CAdraaien tourner 510-25draaien (een nummer draaien) tourner, passer (un film dans une

salle de cinéma), former unnuméro (de téléphone)

02Gram

draaierig, ik word qui tourne, j'ai la tête (J'ai levertige.)

510-25

drie trois 510-03driehoek(en), de triangle, le 04Gramdroevig(e) triste 09CLdrogen sécher 03Gramdromen rêver 510-31droog sec 510-28droogleggen (drooggelegd) assécher 510-31droogscheren raser 07CAdroom (dromen), de rêve, le 510-32druk animé (rue, trafic) 510-29druk (het druk hebben met) avoir beaucoup à faire avec, être

très occupé avec06Voc

druk hebben, het occupé, être 510-17druk(ke) intense, agité 06Dialdubbel(e) double(ment) 09CAdubieus (dubieuze) douteux 07CLduidelijk (het is duidelijk dat) évident (il est évident que) 510-27duidelijk(e) clair (pour l'esprit) 510-36duidelijkheid, de clarté, la 09Dialduizend mille 510-12duren durer 510-09

Page 11: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 11

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

durven oser 510-33dus donc 510-14duur cher, coûteux 510-12duur, de durée, la 06CLdwingen (dwong - h. gedwongen) forcer, obliger 510- 35echt = werkelijk vrai(ment), rél(lement) 510- 31echt(e) véritable, vrai(ment) 510-27echter (= toch, niettemin) cependant 07CLeditie(s), de édition, l' 04CLeen un ,une 510-01een slechte zaak verdedigen défendre une mauvaise cause 510-35eens zijn (het met iets / iemand eens zijn) approuver qqch ou qqun 510-32eenvoudig simple 510-30eer, de honneur, l' 09Dialeerder précédemment, plus tôt 02Dialeerst d'abord 510-26eerste premier 510-05eerste les première leçon 510-01Eet smakelijk! (Smakelijk!) Bon appétit! 510- 33efficiënt efficace 08CLei(eren), het oeuf, l' 05Grameigen (invariable) propre, personnel 510-30eigenaar(s), de propriétaire, le 09Comeigenlijk en fait, à vrai dire 03Dialeiland, het île, l' 510-32einde(n/s), het fin, la - bout, le 510-32eindelijk finalement, au fond 510-32eindigen (se) terminer, finir 05Grameindje(s), het un petit bout (de chemin) 03Grameindscriptie(s), de mémoire de fin d'études, le 05CLelektricien, de électricien, l' 510-27elektrisch électrique 510-36elk(e) chaque 510-16e-mailadres(sen), het adresse e-mail, l' 04Dialemigreren émigrer 510-31en dan rechtdoor et alors tout droit 510-06Engels anglais, l' (langue, la) 510-02enig(e) seul, unique 01Dialenige = enkele quelques 510-10entreekaartje(s), het carte d'entrée, la 03Gramenz. = en zo voort etc. 510-22er is, er zijn il y a 510-07er van op aan kunnen pouvoir en être assuré 03CAer was, er waren il y avait 510-24er zijn il y a 510-07erfgoed, het patrimoine, le 04CAerg grave 510-22ergens quelque part 510-35ergens anders ailleurs 01Télergens overheen komen (kwam - gekomen) surmonter qqch 02CLerger pis, pire 02Dialerin slagen om …te + infinitief réussir à 06Télernstig sérieux 510-36erop zitten (dat zit erop : informeel) être terminé (c'est fait : informel) 10CLerop zitten (zat - gezeten) être terminé 08Téleruit zien avoir l'air 510-27ervaren (= meemaken, beleven) vivre, faire l'expérience de 10Voc

Page 12: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 12

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

ervaring(en), de expérience, l' 05Dialervoor zorgen dat veiller à ce que 07Dialetalage, de étalage, l' 510-24eten (at - gegeten) manger 510-12eten, het manger, repas, le - nourriture, la 510- 12evalueren évaluer 10Grameven un instant 510-25eventueel éventuellement 07Dialexhibitie(s), de (= tentoonstelling, expositie) exposition, l' 04Vocexpeditie(s), de expédition, l' 03CAexportafdeling, de le service de l'exportation 03Comextra (invariable) supplémentaire 510-34fabriceren fabriquer 510-26fabriek, de (in de fabriek zelf) (au sein même de la fabrique) fabrique, la 510-34factor(en), de facteur, le 01CLfaillissement, het faillite, la 04Gramfamilie, de famille, la 510-14familienaam, de nom de famille, le 510-14fantasie, de fantaisie, la 510-23fantastisch fantastique 510-10faxbericht(en), het télécopie, la 08Dialfaxnummer(s), het numéro de fax, le 04Dialfebruari février 510-17feeling hebben voor avoir le sens de 06CLfeest, het fête, la 510-33feit, het fait, le 510-31fietspad(en), het piste cyclable 510-34figuur, de (= de persoon) personne, la 04Télfijn(e) de qualité, agréable 510-36filiaal (filialen), het succursale/filiale, la 01Dialfilm, de film, le 510-09firma('s), de firme, la 510-03flink (flink gewerkt) bien, très bien 05Vocfooi, de = het drinkgeld pourboire, le 510-36formulier(en), het formulaire, le 04Dialfotografie(s/ën), de photographie, la 510-33foyer(s), de foyer, le 01CAFrans français, le - français 510-01Franse Riviëra, de Côte d'Azur, la 510-33frisdrank, de boisson fraîche, la 09Dialfrisdrankje(s), het boisson fraîche, la 09Dialfunctie(s), de fonction, la 08CAGa uw gang. Je vous en prie. 02Vocgaande van allant de 05CLgang, de couloir, le 510-36garage(s), de garage, le 510-20gat(en), het trou, le 07CLgauw (tot gauw) rapide (à bientôt) 02CLgebeuren arriver, se passer 510-23gebeurtenis(sen), de événement, l' 09CAgebied(en), het territoire, le - région, la 10Télgeboren né 510-31geboren worden naître 510-31geboren zijn être né(e) 510-31gebouw(en), het bâtiment, le 05Dialgebrek(en), het défaut, le 03Télgebruik maken van faire usage de 03Tél

Page 13: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 13

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

gebruikelijke uitdrukking(en), de expression courante, l' 01Opgebruiken employer, utiliser 510-23gebruiken (een maaltijd gebruiken) prendre (prendre un repas) 09Dialgedachte(n), de = idee(ën), het idée, l' 510- 31gedegen sérieux 01CLgeduld, het (even geduld) patience, la (un peu de patience) 04Dialgeduldig patient 510-25gedurende pendant, durant 510-23geel jaune 510-20geen ne pas … un, ne pas … de(s) 510-07Geen dank. Il n'y a pas de quoi. 510-04geen sprake van pas question (de) 10Gramgeestig(e) spirituel 05Comgegeven(s), het donnée, coordonnée, la 510- 35gegoed(e) aisé 07CLgeheugen, het mémoire, la 09CLgek(ke) fou 09Gramgeld, het argent, l' (pour payer) 510-11geldbedrag(en), het montant, le 07Télgeleden (drie dagen geleden) il y a (il y a trois jours) 510-26gelegenheid (-heden), de occasion, l' 510-28geliefd(e) cher 09CAgelieve prière de 09Dialgelijk hebben raison, avoir 510-19geloven croire 510-24geluid, het bruit, le 510-27geluk hebben avoir de la chance 510-29geluk, het bonheur, le - chance, la 510-31gemak, het (op zijn gemak) aise, l' (à son aise) 08Comgemakkelijk(e) facile 510-23gemeenteraadslid (-leden), het membre du conseil

d'administration, le -administrateur, l'

09CL

gemengd(e) mixte 08Télgemiddeld en moyenne 510-35genezen (genas/genazen - genezen) guérir 04CLgenieten (genoot, h. genoten) jouir 510-34genoegen, het plaisir, le 09Dialgenre(s), het genre, le 02TélGents(e) gantois(e) 510-26geprobeerd essayé 510-25geregeld (regelmatig) régulièrement 07CLgeschenk(en), het cadeau, le 09CLgeschiedenis, de histoire (sciene des faits), l' 510- 31geschikt(e) adapté 10CLgesloten (sluiten - sloot - gesloten) fermé(e) (fermer) 08Vocgesprek(ken), het conversation, la 01Dialgesprekspartner(s), de partenaire de conversation, le 10Dialgeurhinder, de nuisances olfactives, les 04CLgevaar, het danger, le 510-34gevaarlijk(e) dangereux 510-19geval(len), het (in ieder geval) cas, le (en tout cas) 510- 28geven donner 510-16gevoel, het sentiment, le 06Télgevolg(en), het conséquence, la 03Télgeweldig(e) formidable, excellent 08CAgewest(en), het région, la 04CL

Page 14: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 14

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

gewoon ordinaire 510-34gewoonlijk habituel(lement) 510-33gezellig(e) agréable 01CAgezelligheid, de ambiance agréable, l' -

compagnie, la07CL

gezicht, het figure, la - visage, le 510-27gezin(nen), het famille, la 02Dialgezinslid (-leden), het membre de la famille, le 02Dialgezond(e) sain, en bonne santé 510-29gezondheid, de santé, la 510-12gisteren hier 02Gramglad(de) lisse 07CAglas bier, het verre de bière, le 510-16glas, het verre, le 510-13goed(eren), het produit, le - chose, la 08Dialgoedemiddag bonjour 510-03Goedemorgen! Bonjour! 510-04goedkeuren approuver 510-32goedkeuring, de approbation, l' 06CLgoedkoop (-kope) bon marché 02Gramgoedvinden (vond goed - goedgevonden) juger bon, approuver 08Comgraad, de degré, le 510-23graag volontiers 510-13graag gedaan de rien, je vous en prie

(littéralement : fait volontiers)08Voc

grapje(s), het note humoristique, plaisanterie, la 09Télgrappig(e) comique, amusant, drôle 05Comgriep, de grippe, la 08Comgrijs (grijze) gris 510-20groei, de développement, le - croissance, la 10Vocgroen(e) vert 510-20groente, de légume, le 510-13groentesoep, de soupe de légumes, la 510-31groepsgesprek(ken), het conversation de groupe, la 10Dialgroepsverband (in groepsverband) en groupe 01Télgroepsverzekering, de assurance groupe, l' 03CLgrof (groffe of grove) grossier 08Télgrond, de sol, le 510-25grootmoeder(s), de grand-mère, la 510-14grootvader(s), de grand-père, le 510-14grootwarenhuis (-huizen), het grand magasin, le 02CAGrote Markt, de Grand-Place, la 510-06haakje(s), het (tussen haakjes) crochet, le (entre parenthèses) 03Gramhaast pratiquement 01Dialhaast hebben être pressé 510-32haast, de hâte, la 510-32halen obtenir 02Gramhalf uur, het demi-heure, la 510-09half uurtje, een petite demi-heure, une 510- 25hand(en), de (aan de hand daarvan) main, la (à l'aide de cela) 10CAhand, de main, la 510-25hand, de (de handen uit de mouwen steken) (stak - gestoken) main, la (retrousser les manches) 09Comhandelspraktijk, de pratique commerciale, la 07CLhandje(s) (een handje helpen - meehelpen) (donner un coup de main) 04Télhand-out(s), de hand-out, le 10CAhandtas(sen), de sacoche, la 10Vochard rijden (reed - gereden) rouler vite 02CA

Page 15: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 15

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

hard werken travailler dur (beaucoup) 05Gramhardop à haute voix 01Ophartprobleem (-blemen), het problème cardiaque, le 08CAhaven(s), de port, le 510-28Heb je er een idee van ? En as-tu une idée? 510- 12heel (goed) très (bon) 510-10heel goed tout à fait bien 510-03heel klein deel, een toute petite partie, une 510- 22heel, heel (hele) très, tout 09Gramheelhuids (= ongedeerd) indemne, sain et sauf 02CLheerlijk délicieux, délicieusement 510-36heffen lever 510-25hek(ken), het grillage, le - barrière, la 10Vochekel (een hekel hebben aan) détester 10Gramhelder(e) clair 510-23hele dag, de journée, toute la 510-16hele maand, de tout le mois 510-19helemaal tout à fait, totalement 510-26helemaal geen pas du tout de … 510-12helemaal niet pas du tout 510-34helemaal niet (geen) absolument pas (de) 510- 29helpen - hielp - geholpen aider 03Dialhem le, lui 510-07hemd(en), het chemise, la 510-36hemel, de ciel, le 510-24Henegouwen Hainaut 01Comherdenken (herdacht - herdacht) commémorer 09CLherdrukken rééditer, réimprimer 07Comherenkleding, de vêtements pour hommes, les 05Vocherfst, de automne, l' 510-20herfstcatalogus (-catalogi), de catalogue d'automne, le 07Vocherfsttentoonstelling(en), de exposition d'automne, l' 04Dialherhalen répéter 510-10herinnering(en), de souvenir, le 09CLherkennen reconnaître 510-28herstellen (hersteld) réparer 510-30het (Ik spreek het een beetje.) = pronom neutre (ici : remplace

Nederlands)510-02

het (niet) eens zijn met être (ne pas être) d'accord avec 510-34het is jammer c'est dommage 510-29Het is vijf minuten hiervandaan. C'est à cinq minutes d'ici. 510-06het rustiger aan doen vivre plus calmement 08CAheten (heette - geheten) appeler, s'- se nommer 510- 14hetzelfde la même chose 510-26heup, de hanche, la 510-25hier ici 510-02hier heb je … hier hebt u voici … 510-11hier is voici 510-03Hier is een brief voor haar. Voici une lettre pour elle. 510-04hierheen ici (littéralement : vers ici) 01Dialhiernaartoe (= hierheen) (vers) ici 01Gramhij il 510-02hij die celui qui 510-35hij spreekt uit il prononce 510-10hoe comment 04Gramhoe laat à quelle heure 510-08Hoe laat begint de film? A quelle heure commence le 510-09

Page 16: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 16

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

film?Hoe maakt u het ? (expression) Comment allez- vous? 510-03hoed, de chapeau, le 510-33hoek, de coin, le 510-13hoelang combien de temps 510-19hoeveel combien 510-12hoeveelheid (-heden), de quantité, la 08Dialhoewel bien que, quoique 07Gramhoger onderwijs, het enseignement supérieur, l' 06CLhonger, de faim, la 02Dialhoofd(en), het tête, la - chef, le 09Dialhoofdgebouw(en), het bâtiment principal, le 05Dialhoofdkantoor (-toren), het = hoofdzetel, de siège central, le 05CLhoofdstad (-steden), de capitale, la - ville principale, la 510-32hoofdstuk, het chapitre, le 510-36hoofdzaak (-zaken), de principal, le - essentiel, l' 10Dialhoofdzakelijk principalement 10Dialhoofdzetel, de = hoofdkantoor, het siège central, le 05CLhoofdzin(nen), de proposition principale, la 04Gramhoog haut 510-14hooggeïndustrialiseerd(e) hautement industrialisé 09CAhoor tu sais 510-18hopen espérer 510-34horen entendre 510-24horen bij, passen bij correspondre à 01Ophotelkamer(s), de chambre d'hôtel, la 510-34houden van (hield - gehouden) aimer (+ substantif) 510-16huid, de peau, la 07CAhuidig(e) actuel 06Télhuilen - huilde - gehuild pleurer 01Gramhuis, het maison, la 510-12huishoudapparaat (-raten), het appareil électro-ménager, l' 07CLhuishoudlinnen, het linge de cuisine, le 07CLhuisvesten héberger, loger 05CLhuren louer, prendre en location 510-29huurprijs, de prix de location, le 510-29icoontje(s), het icône, l' 01Opidee, de/het idée, l' 510-09ieder = elk chaque 510-17iedereen chacun 510-19iemand tot minister benoemen nommer qqun comme ministre 510-31iets quelque chose 510-25iets anders autre chose 510-30iets dergelijks quelque chose dans ce genre- là 07CLiets opsteken (stak op - opgestoken) van apprendre qqch de, s'instruire 06CAiets van plan zijn avoir l'intention de faire quelque

chose10Tél

ijs, het glace, la 510-13ijsberg, de iceberg, l' 510-35Ik ga opreis. Je vais en voyage. 510-12Ik heb nog maar je n'ai plus que 510-17Ik moet wel. Je dois bien. 510-08Ik spreek het niet heel goed. Je ne le parle pas bien. 510-02Ik versta u niet goed. Je ne vous comprends pas bien. 510-03Ik zeg na je répète 510-10in dans, à 510-01in aanmerking komen voor (kwam - gekomen) entrer en ligne de compte pour 05CL

Page 17: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 17

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

in acht nemen (nam - genomen) respecter 09CLin beslag nemen (nam - genomen) prendre (du temps), tenir (de la

place)08Dial

in de ellende dans la misère 510-30in de morgen le matin 510-17in de tussentijd entre-temps 01Opin de wacht slepen s'emparer, décrocher, (r)emporter 09CAin de week en semaine 510-17in groten getale (formeel) nombreux (langage formel) 09CLin het begin au début 01CLin het Engels en anglais 510-09in ieder geval en tout cas 02Gramin orde en ordre 510-27in orde brengen (re)mettre en état, dépanner 510- 30in plaats van au lieu de 510-24in samenwerking met en collaboration avec 06CLin staat en état 10Dialin verband met en rapport avec 03Télin voorraad en stock 07Vocindelen organiser, répartir 09Dialindeling, de répartition des tâches, la 05Télindirecte rede, de discours indirect, le 04GramIndonesiër(s) Indonésien, l' 09CLindruk(ken), de impression (que l'on ressent), l' 510- 28indruk, de (de indruk hebben) impression, l' (avoir l'impression) 06Vocindustrieel ingenieur(s), de ingénieur industriel, l' 05CLindustrieterrein(en), het terrain industriel, le 07Graminfinitief (-tieven), de infinitif, l' 03Graminformaticasysteem (-systemen), het système informatique, le 09Dialinformatie inwinnen (won in - ingewonnen) = inlichtingen vragen(vroeg - gevraagd)

recueillir des renseignements 05CL

ingang, de entrée, l' 05Vocingenieur(s), de ingénieur, l' 510-31inhoud, de contenu, le 03Cominhoudelijk(e) portant sur le contenu 09Cominitiatief (-tieven), het initiative, l' 09Graminkijken (keek in - ingekeken) regarder, parcourir, jeter un coup

d'oeil02Dial

inkopen (kocht in - ingekocht) acheter 07Télinktlint(en), het ruban à encre, le 08CLinleiden présenter, introduire 09Dialinleiding, de introduction, l' 09Télinlichting(en), de renseignement, le 510-12inpakken emballer 08Dialinrichten aménager, installer 04Dialinschrijven (schreef in - ingeschreven) inscrire 04Graminschrijvingsformulier(en) - inschrijfformulier(en), het formulaire d'inscription, le 04Dialinspraak, de participation, la 09Télinspringen (voor iemand inspringen) (sprong in - ingesprongen) remplacer qqun 04Télinstelling(en), de établissement, l' 09Dialinstructie(s), de instruction, l' - consigne, la 510- 36integendeel au contraire 08Dialinteressant intéressant 510-08interesse(s), de/het intérêt, l' 07Dialinteresseren intéresser 510-16interest, de intérêt, l' (de l'argent) 510-22intrekken (een bestelling) (trok in - ingetrokken) retirer (une commande) 08Vocinvloed, de influence, l' 510-36

Page 18: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 18

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

invullen compléter 03Graminvuloefening(en), de exercice lacunaire, l' 01CLinwerken initier, mettre au courant 08CAinwonen (aller) habiter, s'installer 510-31inzamelen collecter 07CLinzet, de effort, ardeur, l' 10Comjaar, het an, année, l' 510-12januari janvier 510-17Japan Japon, le 09CAjaren, al jaren années, depuis des années 510- 22jarenlang pendant des années 510-30jawel mais oui, mai si 510-05Je verdient je brood goed. Tu gagnes bien ta vie. 510- 12jenever(s), de genièvre, le 510-36jong jeune 510-14jongen(s), de garçon, le 510-16jongeren, de jeunes, les 510-16jubileum ( jubilea of jubileums), het jubilé, le 09CLjuffrouw mademoiselle 510-02juist juste(ment) 510-26juli juillet 510-17juni juin 510-17jurk, de robe, la 510-33kaartje(s), het ticket, le 510-19kaas, de fromage, le 510-31kachel(s), de poële, le 510-36kader, het (in het kader van) cadre, le (dans le cadre de) 10Dialkamer, de pièce (d'habitation), la - chambre,

la510- 24

kanaal, het canal, le 510-31kans(en), de (de kans krijgen) occasion, l' (avoir l'occasion) 10Dialkant(en), de côté, le - aspect, l' 06Télkantine(s), de cantine, la - restaurant, le 09Dialkantoor (-toren), het (op kantoor) bureau, le (au bureau) 03Dialkantoor, het bureau, le (pièce) 510-07kantoorgebouw(en), het bâtiment des bureaux, le 09CLkapitein, de capitaine, le 510-30kapot(te) abîmé 02Gramkapotgaan (ging kapot - kapotgegaan) tomber en panne, se casser 03Télkapstok(ken), de porte-manteaux, le 03GramKarel Charles 510-17kasteel, het château, le 510-28katoen, de/het coton, le 510-26katoenen (invariable) en coton 510-36keer (keren), de fois, la 510-10keizer(s), de - keizerin, de empereur, l' - impératrice, l' 04Télkelner(s), de garçon de café, le 510-36kennen connaître 510-14kennis, de connaissance, la 01Dialkennismaken faire connaissance 01Gramkerk, de église, l' 510-26keuze (n of s), de choix, le 510-18kiezen (koos / kozen - h. gekozen) choisir 510- 16kilo, het kilo, le 510-11kilometer, de kilomètre, le 510-20kind (kinderen), het enfant, l' 510-19kinderspel, het jeu d'enfant, le 510-25

Page 19: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 19

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

kindertoeslag, de allocation familiale, l' 510- 34kip, de poulet, le 510-31klaar prêt(e) 510-25klaar zijn met avoir terminé de 510-32klaarmaken, (klaargemaakt) (se) préparer 510- 31klagen se plaindre 510-26klant(en), de client, le 05CAklantendienst, de service clientèle, le 08CLklantennummer(s), het numéro de client, le 03Dialklassiek classique 510-24kledingstuk, het vêtement, le 510-36kledingzaak (-zaken), de magasin de vêtements, le 03Vocklein petit 510-14kleren, de vêtements, les 510-27kleur(en), de couleur, la 510-20kleurrijk coloré, multicolore 510-36klikken cliquer 01Gramklimaat, het climat, le 510-36kloppen (dat klopt) correspondre, concorder (c'est

bon)02Dial

knop(pen), de bouton, le 04Comknutselen bricoler 510-27koe (koeien), de vache, la 510-31koffer(s), de valise, la - coffre à bagages, le 510- 36koffie, de café, le 510-13kolom(men), de colonne, la 01Opkomen venir 510-16komen halen venir chercher 510-19komend(e) prochain 04Dialkomisch(e) comique 05Gramkomma('s), de virgule, la 02Gramkomst, de venue, la 10CAkon prét. de kunnen 510-26koning(en), de - koningin(en), de roi, le - reine, la 04Télkoningin, de reine, la 510-31kop, de - kopje, het tasse, la 510-13kopen (kocht - gekocht) acheter 510-11koper(s), de - koopster(s), de acheteur, l' - acheteuse, l' 07Vockorting(en), de remise, réduction, la 08CLkostbaar (-bare) précieux 01CLkostelijk (zich kostelijk amuseren) savoureux (s'amuser comme un

fou)05Com

kosten coûter 510-11kostuum(s), het costume, le 510-36koud froid 510-20koud, het is froid, il fait froid 510-23koud, het wordt froid (il commence à faire froid) 510- 23kous, de bas (vêtement), le 510-36kracht, de force, la 04CLkrachtig(e) (= sterk) fort 08CLkrant(en), de journal, le 510-11krijgen (kreeg - gekregen) obtenir, recevoir, avoir 510- 22kritisch(e) critique 07Télkunst, de art, l' 510-30kunsthandelaar, de marchand d'oeuvres d'art, le 510- 30kussen(s), het coussin, le 07CLkust, de côte, la 01Gram

Page 20: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 20

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

kwaliteit, de qualité, la 510-36kwantiteit, de quantité, la 08Vockwart over drie 3h15 510-09kwestie(s), de question, la 10Dialkwijt zijn ne plus avoir 01CLlaat tard 510-09laatst dernièrement 02Gramlaatste dernier 510-11land, het pays, le 510-23land, op het campagne, à la 510-16landbouw, de agriculture, l' 510-31lang long, longtemps 510-09langskomen (kwam langs - langsgekomen) = langsgaan (ginglangs - langsgegaan)

passer en coup de vent (chez) 06Com

langzaam (-zame) lent(ement) 510-03lap(pen) stof, de chiffon de tissus, le 07CLlaptop(s), de portable, le (PC) 06Gramlastig(e) ennuyeux, difficile 510-34later plus tard 510-16lawaai maken faire du bruit 510-29lawaai, het bruit, le 510-29leeftijd, de âge, l' 510-14leegdrinken (een glas) (dronk leeg - leeggedronken) vider (un verre) 02Gramleerartikel(en of s), het article en cuir, l' 07CLleerling, de élève, l' (garçon) 510-36leerlinge, de élève, l' (fille) 510-36leermeester(s), de maître, le 08CAleermiddelen, de matériel éducatif, le 01CLleerrijk(e) = leerzaam (- zame) instructif 05Vocleerzaam (-zame) instructif 05Dialleesoefening(en), de exercice de lecture, l' 01CLleggen (h. gelegd) déposer 510-34leiden mener, diriger 510-35leidende functie(s), de fonction dirigeante, la 510- 35leiding, de conduite, la - direction, la 510-36Leie, de Lys, la 510-34lekker(e) (lekkerder) = smakelijk délicieux (plus délicieux) 510-33lenen van, lenen aan emprunter à, prêter à 510- 18lening, de emprunt, l' 510-12lente, de (in de lente) printemps, le (au printemps) 510- 20lepel(s), de cuiller, la 510-36lepeltje(s), het petite cuiller, la 510-36leraar Duits, de professeur d'allemand, le 510- 16leraar(s/en), de professeur, le 510-10leren apprendre 510-10les één leçon un 510-01les Nederlands, de leçon de néerlandais, la 510- 10les(sen), de leçon, la 510-01letten op iets faire attention à quelque chose 07Télleuk(e) chouette, agréable 02TélLeuven Louvain 510-09leven vivre 510-14leven, het vie, la 510-16leven, het (zijn leven lang) vie, la (toute sa vie, sa vie durant) 510-26levendig(e) animé, vif 06Diallevensbelang (van levensbelang zijn) vital (être vital) 09CLleveren livrer 03CA

Page 21: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 21

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

levering, de livraison, la 08Télleveringsprobleem (-blemen), het problème de livraison, le 05Gramleveringstermijn(en), de délai de livraison, le 08Dialleveringsvoorwaarde(en), de condition de livraison, la 08Comlezen lire 510-10lichaam, het corps, le 510-25licht clair, léger 510-30licht, het lumière, la 510-30lichtjaar, het année lumière ,l' 05CLlid (leden), het membre, le (d'un groupe) 510- 32lievelingsbezigheid (-bezigheden), de occupation préférée, l' 05Comliever plus volontiers, de préférence 510-24liever luisteren naar préférer écouter 510-24lift(en), de ascenseur, l' 08Comlijdende vorm, de voix passive, la 09Gramlijken (leek - geleken) paraître, sembler 06Diallijken op (leek - geleken) ressembler à 02Voclijn(en), de ligne, la 03Diallikeur, de liqueur, la 510-36linkeroor (-oren), het oreille gauche, l' 07CAlinks gauche, à gauche 510-05linksboven en haut à gauche 01CLlinksonder en bas à gauche 01CLlint, het ruban, le 09CAlogo('s), het logo, le 07CLloodgieter, de plombier, le 510-27loon, het salaire, le 510-26lopen marcher, courir 510-24los(se) séparé, indépendant 01CLloslaten (liet los - losgelaten) lâcher 01Oplot(en), lotje(s), het billet de tombola, le 07Téllouter seulement 07CLlucht, de air, l' 510-29luchtemissie(s), de = de uitstoot émissions dans l'air, les 04CLluchthaven(s), de aéroport, l' 07Gramlui(e) paresseux 04Télluidspreker(s), de diffuseur, le 01OpLuik Liège 510-17luik(en), het volet, le 05CLluisterbegrip, het compréhension à l'audition, la 01Opluisteren naar écouter 510-23luisterrijk(e) somptueux 10CLlukken réussir 03Gramlukken (het lukte hem … te …) réussir (Il réussit à …) 510-32lunchen déjeuner (à midi) 03DialMaakt het u iets uit? Pour vous, ça change quelque

chose?08Tél

maand, de mois, le 510-12maandag lundi 510-17maandelijks(e) mensuellement 07Dialmaar seulement, mais 510-14maar = alleen seulement 510-29maart mars 510-17maatregel(en), de mesure, la 04Grammaatschappij, de société, la 510-31machineonderdeel (-delen), het pièce (détachée) d'une machine,

la05CA

mailing-list(s), de fichier d'adresses, le 07Dial

Page 22: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 22

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

maken faire (rendre : moeilijk maken) 510- 24man, de homme, l' 510-09manier, de manière, la - façon, la 510-23mantel(s), de manteau, le 510-31markt, de marché, le 510-06marktaandeel (-delen), het part du marché, la 09CAMarktplein, het place du marché, la 02Commarktsituatie, de situation du marché, la 07CLmateriaal (-alen), het matériel, le 07Dialmededeling, de communication, la 510-36medewerker(s), de - medewerkster(s), de collaborateur, le - collaboratrice,

la05CA

medewerking, de collaboration, la 10CLmedicus (medici), de = dokter, de médecin, le 510- 35medisch médical 510-35meebeslissen décider avec 09Télmeegaan accompagner, aller avec 510-28meekijken (keek mee - meegekeken) regarder avec (qqun) 01Grammeekomen accompagner 510-28meemaken (= ervaren, beleven) vivre, faire l'expérience de 10Vocmeenemen emporter 510-28meer plus 510-19meer dan eens plus d'une fois 510-23meerderheid, de majorité, la 09CLmeertalig(e) polyglotte, multilingue 05Dialmeestal la plupart du temps 510-33meeste mensen, de plupart des gens, la 510- 33meeste, de la plupart 07Télmeesten, de la plupart (des gens) 05Dialmeevallen (viel mee - meegevallen) se révéler mieux, aller bien 06Dialmeezitten (het zit mee) (zat mee - meegezeten) avoir de la chance (on a de la

chance)02CL

mei mai 510-17meisje, het fille, la 510-16melden communiquer, annoncer 09CAmelk, de lait, le 510-13Men is (aan) iets gewoon. On est habitué à qqch. 510- 36Meneer Doms monsieur Doms 510-01menen signifier, vouloir dire 01Grammening(en), de opinion, avis, l' 01CLmens, de être humain, l' - homme, l' 510-35menu, het menu, le 510-13menukaart(en), de carte, la - menu, le 02Dialmerk(en), het marque, la 07CAmerken remarquer, observer 10Dialmet avec 510-01met behulp van à l'aide de 01Opmet Nederlandse ondertitels avec (des) sous-titres néerlandais 510-09met vervroegd pensioen gaan (ging - gegaan) prendre sa retraite anticipée 08Commeteen immédiatement, tout de suite 10Vocmeter, de mètre, le 510-14mevrouw madame 510-04middagpauze(n), de pause de midi, la 03Dialmiddelgroot (-grote) moyen 05Dialmidden(s), het milieu, le - centre, le 510-30middenste du milieu 02CLmijden (meed - gemeden) éviter 07CL

Page 23: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 23

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

mijl, de mille, le 510-36mijn (voir prononciation, 3) mon, ma, mes 510- 02mijns inziens à mon avis, selon moi 10CLminder moins 510-16minister(s), de ministre, le 510-16Ministerie van buitenlandse zaken, het Ministère des affaires étrangères,

le02Com

ministerie(s), het ministère, le 510-16minstens au moins 05Gramminuut, de minute, la 510-06mislukken rater, échouer 08Grammissen rater, manquer 01Grammisverstand(en), het malentendu, le 10Commobieltje(s), het gsm, le 09Dialmode, de mode, la 510-24modelcontract(en), het contrat modèle, le 06CLmoe fatigué 510-18moeilijk(e) difficile 510-23moeilijkheid (-heden), de difficulté, la 510- 29moeite (de moeite waard zijn) peine, la (valoir la peine) 05Commoest prétérit de moeten 510-26moeten devoir 510-08mogelijk(e) possible 510-13mogelijkheid (-heden), de possibilité, la 01CLmolen(s), de moulin, le 510-31momenteel momentanément 03Dialmonster(s), het échantillon, l' 07Dialmonument, het monument, le 510-19mooi beau 510-17mopje(s), het blague, plaisanterie, la 09CLmorgen demain 510-19morgen, de ('s morgens) matin, le (dans la matinée) 510-20motivatie, de motivation, la 10Dialmotto('s), het devise, la 04CLmouw, de manche (d'un vêtement), la 510- 36mouw, de (de handen uit de mouwen steken) manche, la (retrousser les

manches)09Com

muis (muizen), de souris, la 01Opmuisklik(ken), de clic de souris, le 08CLmuisknop(pen), de bouton de la souris, le 01Opmum = minimum (in een mum van tijd) en moins de rien 04Commuziek, de musique, la 510-24na après 510-13naaiafval, het déchets de couture, les 07CLnaam, de nom, le 510-07naar vers 510-09naar (de weg naar Gent) vers (la route de Gand) 510- 05naar de weg vragen demander le chemin 510- 05naar het schijnt à ce qu'il semble 510-26naargelang van en fonction de, selon,

conformément à06CL

nadeel (-delen), het inconvénient, l' 01Télnadenken réfléchir (pensée) 510-28nadenken (over) (dacht na - nagedacht) réfléchir (à) 02Télnagaan (ging na -nagegaan) contrôler 08Dialnakijken (nagekeken) vérifier 510-30nakomen (een afspraak nakomen) (kwam na - nagekomen) observer/tenir un rendez-vous 07Com

Page 24: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 24

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

namaken contrefaire 510-28namelijk en effet 07CAnamens au nom de 09Dialnat(te) mouillé 07CLnatuur, de nature, la 510-34natuurlijk naturel(lement) 510-16nauwelijks à peine 510-31nazeggen répéter 510-28nazien (= nagaan) (zag na - nagezien) contrôler, vérifier 08VocNederlander(s), de Néerlandais, le 510-31Nederlands néerlandais (langue) 510-02Neem me niet kwalijk. (expression) Ne le prenez pas de mauvaise

part. Excusez-moi.510-02

neen = nee non 510-01nemen prendre 510-09nergens nulle part 510-35netjes proprement, poliment 09Télnetwerk, het réseau, le 04CLnevenbaan (-banen), de = bijbaantje(s), het travail complémentaire, le 06Dialniemand (niemand meer) personne (plus personne) 510-16niet ne … pas 510-02niet genoeg pas assez 510-16niet helemaal pas tout à fait 09Gramniet hoeven te ne pas devoir 510-35niet-roker, de non-fumeur, le 510-34nieuws, het nouvelle, la - nouvelles, les 510- 11noch … noch ni … ni 510-23nodig hebben (had - gehad) avoir besoin de 510- 16nodig(e) nécessaire 04Dialnoemen nommer 510-30nog encore 510-10nogal assez, plutôt 01Dialnoodzaken (genoodzaakt zijn) forcer, contraindre (être obligé

de)04CA

nooit jamais 08Gramnoorden, het nord, le 510-23normaal normalement 510-10noteren noter 04Télnovember novembre 510-17nu maintenant (que) 07Gramnu en dan de temps en temps 510-23nummer(s), het numéro, le 04Dialnummerplaat (-platen), de plaque d'immatriculation, la 09Comnuttig(e) utile 05Vocnylon, de/het nylon, le 510-36o.a. = onder andere entre autres 01CLober(s), de garçon, le (café, restaurant) 510- 31ochtendfile(s), de embouteillage matinal, l' 02Gramoefenen s'exercer, s'entraîner 02Gramoefening(en), de exercice, l' 06Gramofwel ou bien 510-23ofwel … ofwel … soit … soit … 510-29ogenblik(ken), het (op het ogenblik), het ogenblikje moment, le (pour le moment), le

petit moment510-03

ogenblikje(s), het instant, l' - petit moment, le 03CAoktober octobre 510-17om (+ heure) à (+ heure) 510-08

Page 25: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 25

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

omdat parce que 510-19omgaan met (ging om - omgegaan) se comporter avec, traiter 08Télomgang, de (met) fréquentation, la (de) 10CLomgeving(en), de environnement, l' - cadre, le - -

proches, les03Tél

omringen entourer 510-33omspringen met (= omgaan met) (sprong om - omgesprongen) se servir de 03CLonafhankelijk indépendant 510-34onbelangrijk(e) sans importance 09Télonbereikbaar (-bare) inaccessible 03Dialonbezoldigd non rémunéré 06CLonder parmi 510-35onder begeleiding van sous la direction de, accompagné

de09Dial

onder de knie hebben (had - gehad) maîtriser 10Voconder die mensen parmi ces gens 510-33onderbreken (onderbrak - onderbroken) interrompre 04Gramondergaan (is ondergegaan) - ondergaan (heeft ondergaan) sombrer (se coucher … pour le

soleil) - subir510-35

onderhandelen négocier 04Gramonderhandeling(en), de négociation, la 09CAonderhoud, het entretien, l' 07CAonderhouden (onderhield - onderhouden) entretenir 05CAonderling réciproquement (entre les

personnes)05Tél

onderneming, de entreprise, l' 510-34onderscheid, het différence, la - distinction, la 510- 35ondersteunen soutenir 04CLondertitel, de sous-titre, le 510-09ondertussen = intussen entre-temps 02Gramonderverdelen subdiviser 05Télondervinding, de (= beleving, ervaring) expérience, l' 06Dialonderweg en cours de route 510-34onderwerp(en), het sujet, le (d'un livre, d'une

conversation)510-33

onderwerpregel(s), de (in een mail) rubrique sujet, la (dans un mail) 01Oponderworpen zijn aan dépendre de 10Voconderzoek(en), het recherche, la 04CLongedaan maken annuler 08Dialongedeerd (= heelhuids) indemne, sain et sauf 02CLongeduld, het impatience, l' 510-18ongeduldig impatient 510-25ongelijk hebben avoir tort 510-25ongemak(ken), het désagrément, le 03Dialongeschoolde arbeider(s), de ouvrier non qualifié, l' 510-35ongeval, het accident, l' 510-34ongeveer environ, à peu près 510-36ongezond malsain 510-34onkostenvergoeding, de remboursement de frais, le -

défraiement, le05CL

onmiddellijk = dadelijk tout de suite, immédiat(ement) 510-30onmogelijk impossible 510-23onovertroffen inégalé 09CLons, onze notre, nos 510-07onscheidbaar (-bare) inséparable 04Gramontbreken (ontbrak - ontbroken) manquer, faire défaut 06Télontdekken découvrir 510-29ontevreden insatisfait, mécontent 08Tél

Page 26: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 26

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

onthouden (iemand iets onthouden) retenir (priver quelqu'un dequelque chose)

09CL

onthouden (onthield - onthouden) retenir, mémoriser 01Opontkennend négatif 510-10ontmoeten rencontrer 510-27ontmoeting(en), de rencontre, la 10Dialontplooiing, de développement, le 10Vocontroerend émouvant 01Gramontroering, de émotion, l' 510-32ontspannen (ontspande - ontspannen) détendre 09Télontspannend reposant 06Comontstaan (ontstond - is ontstaan) prendre naissance, naître (être

créé, fondé)510-30

ontstaan (ontstond - ontstaan) apparaître, se produire 09Télontstaan door (ontstond - ontstaan) être provoqué par 03Télontvangen (= iets krijgen), iemand ontvangen (ontving -ontvangen)

recevoir 510-07

ontvangst, de (in ontvangst nemen) réception, la (prendre livraisonde, recevoir)

09CL

ontwikkelen développer 10Dialontwikkeling(en), de développement, le 09CAonuitstaanbaar (-bare) insupportable 04Télonvoltooid verleden tijd, de prétérit, le 06Gramonweer, het orage, l' 03Télonze excuses voor nos excuses pour 03Vocoog (ogen), het oeil, l' 510-28oog (ogen), het (iets op het oog hebben) oeil, l' (avoir quelque chose en

vue)10CL

ooit jamais, un jour 05Télook aussi, également 510-01ook geen brieven pas de lettres non plus 510- 07oom(s), de oncle, l' 510-14oor (oren), het oreille, l' 07CAoorlog (oorlogen), de guerre, la 510-23oosten, het est, l' 510-23op bezoek en visite 510-17op de fiets à vélo 510-20op de Grote Markt à la Grand-Place 510-09op de hoogte van au courant de 03Télop de post gaan (ging - gegaan) partir par courrier 07Dialop de radio à la radio 510-25op de tweede etage au deuxième étage 510- 05op de V.R.T. à la V.R.T. 510-09op de vergadering à la réunion 510-08op de voet volgen suivre de tout près 03Télop die les à cette leçon 510-10op die manier de cette façon 510-23op een morgen en une matinée 510-20op het einde à la fin 510-30op het ogenblik pour l'instant 03Vocop het oog en vue 02CLop kantoor au bureau 510-07op voorwaarde dat à condition que 07Gramop zijn beurt à son tour 05CLopdat afin que 07Gramopdoen (deed op - opgedaan) acquérir 05Dialopdragen (droeg op - opgedragen) dédier 10CLopeens soudain 510-30

Page 27: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 27

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

openbaar vervoer, het transports en commun, les 03Gramopening(en), de ouverture, l' 09CAopenstellen ouvrir 09Dialopfrissen rafraîchir 02Gramopgeven (redenen opgeven) (gaf op - opgegeven) donner (des raisons) 07Télophalen aller/venir chercher 07Gramopheffen (hief op - opgeheven) lever 09Comopleider(s), de formateur, le 09Dialopleiding(en), de formation, la 510-34opletten faire attention 05Gramoplossen (h. opgelost) résoudre 510-29oplossing(en), de solution, la (d'un problème) 510- 22opname(n of s), de enregistrement, l' 01Opopnieuw à nouveau 01Opoppassen faire attention 510-35oppervlakte(n/s), de superficie, la 510-36oproepen (weer oproepen) (riep op - opgeroepen) faire revenir, rappeler 01Opopruimen ranger, mettre de l'ordre 02Comopschrijven (schreef op - opgeschreven) écrire, noter 03Gramopstaan (stond op - opgestaan) se lever 07Gramopstel(len), het rédaction, la 07Vocopsturen envoyer (par courrier) 04Dialoptimist, de optimiste, l' 510-32optimistisch(e) optimiste 06Dialopzicht, het (in dat opzicht) point de vue, le (à cet égard) 08Télopzicht, het (In welk opzicht?) point de vue, le (A quel point de

vue ?)10Tél

opzoeken (zocht op - opgezocht) (re)chercher, regagner 01CAordenen ranger 07Gramorder(s), de commande, la 03CAorganiseren organiser 04CLoud vieux, âgé 510-14ouvreuse, de ouvreuse, l' 510-36over een paar dagen dans quelques jours 510- 25over het algemeen en général 510-36over koetjes en kalfjes praten parler de la pluie et du beau

temps, de tout et de rien02Gram

over tien jaar dans dix ans 510-20overal partout 510-31overbrengen (groeten) (bracht over - overgebracht) transmettre (le bonjour) 06Comoverdrijven (overdreef - overdreven) exagérer 04Gramovereenkomen met (kwam overeen - overeengekomen) se mettre d'accord avec 07Vocovereenkomst, de contrat, le 05CLovergaan tot (ging over - overgegaan) passer à 09CLoverheen gaan (ging - gegaan) passer dessus 01Opoverig(e) autre, restant 04Dialoverigens par ailleurs 02CLoverkant, de autre côte, l' 02Comoverkomen (iemand iets) (overkwam - overkomen) arriver à (qqch à qqun) 04Comoverleggen (overlegde - overlegd) délibérer sur, négocier 09Télovermaken (aanvragen overmaken) transmettre (transmettre les

demandes)05CL

overnemen (overgenomen) reprendre (un commerce) 510-30overrijden (h. overreden) écraser (en roulant) 510- 35overschakelen naar passer à 09Dialoverstroming(en), de inondation, l' 03Télovertreffende trap, de le superlatif 05Gramovertuigen (h. overtuigd) persuader, convaincre 510- 34

Page 28: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 28

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

overuren maken faire des heures supplémentaires 510- 34overweg kunnen (met iemand) s'entendre avec qqun 02Gramoverzicht, het vue d'ensemble, la - aperçu, l' 08CLoverzichtelijk(e) clair 08CLpaars mauve 510-20pad(en), het sentier, le 510-34pakje sigaretten, het paquet de cigarettes, le 510- 11paperclip(s), de trombone, le 05Grampapier, het papier, le 510-26paraplu('s), de parapluie, le 510-36park, het parc, le 510-24partij(en), de lot, le 03CApas seulement, à peine 510-14pas op fais attention 510-35passagier(s), de passager, le 510-35passen bij, horen bij correspondre à 01Oppauze (n of s), de interruption, l' - pause, la 01CApechstrook (-stroken), de bande d'arrêt d'urgence, la 02CLper maand par mois 510-12per se absolument 04Télpercent, het taux d'intérêt, le 510-12percent, procent, ten honderd pour cent (%) 510- 22personeel, het personnel, le 05Dialpersoneelsblad(en), het journal du personnel, le 03CLpersoneelslid (-leden), het membre du personnel, le 05Dialpersonenwagen, de auto(mobile), l' - voiture, la 510- 30persoon (-sonen), de personne, la 510-19persoonlijk(e) personnel 01Télpersoonlijke toets(en), de touche personnelle, la 09Télpessimist, de pessimiste, le 510-12pijn doen faire mal 510-25plaats, de place, la - emploi, l' 510-16plaatselijk(e) local 02Télplaatsen mettre, placer 510-25plan, het plan, le 510-31plannen prévoir, projeter, planifier 05Télplein(en), het place (publique), la - plaine, la 510- 20plezier, het plaisir, le 510-26plots soudain(ement) 02Télpoging(en), de essai, l' 01Grampolitiek, de politique, la 02Dialpols(en), de poignet, le 06Télpolsklachten, de problèmes de poignet, les 06Télport, de porto, le 02Comportret, het portrait, le 510-30positief (-tieve) positif 03Télpost, de emploi, l' - courrier, le 510-31postkamer(s), de service de tri (du courrier), le 05CApostkantoor, het bureau de poste, le 08Vocpostorderbedrijf (-bedrijven), het entreprise de vente par

correspondance, l'07Tél

postzegel(s), de timbre, le 08Vocprachtig magnifique 510-28prak (in de prak) (en bouillie, bousillé) 02CLpraktisch(e) pratique 03Télpraten over parler de 510-08precies (precieze) précis 510-12

Page 29: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 29

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

prefereren préférer 02Télpresentatie(s), de présentation, la 01Vocprettig(e) agréable 05Télpreventie, de prévention, la 04CLprijs (prijzen), de prix, le 510-19prijslijst(en), de liste des prix, la 04Dialprinter(s), de imprimante, l' 05Gramproberen essayer 510-25probleem, het problème, le 510-16produceren produire 510-30product(en), het produit, le 02Dialproefles(sen), de leçon à l'essai, la 01CLprogramma('s), het programme, le 510-24publiceren publier 510-35publiek, het public, le 09Dialpull-over, de (pullover, de) pull-over, le 510- 36punt (geen punt) (de rien) 03CApunt(en), het point, le 09Dialraad van bestuur, de conseil d'administration, le 09CLraadplegen consulter 04CLraken toucher, atteindre 510-25receptie, de réception, la 05Dialrechtdoor tout droit 510-05rechteroor, het oreille droite, l' 07CArechts droite, à droite 510-05rechtsboven en haut à droite 01CLrechtsonder en bas à droite 01CLrechtstreeks (= direct) directement 06CLreconstrueren reconstruire 03Comredding, de sauvetage, le 510-35reddingsboot, de bateau de sauvetage, le 510- 35redelijk(e) raisonnable 09CAreden, de (redenen) raison, la - motif, le 510- 33reeds = al déjà 510-31reeks(en), de série, la 01CLregel(s), de règle, la - ligne, la 02CAregelen régler, solutionner 03Gramregelmatig régulièrement 07Dialregelrecht directement 07CLregen, de pluie, la 510-24regenen pleuvoir 510-20regenjas, de imper(méable), l' 510-36regering, de gouvernement, le 510-31reis, de voyage, le 510-12reisbureau(s), het agence de voyage, l' 510- 34reistijd(en), de temps de déplacement, le 01CLreizen voyager 08CArekenen op compter sur 510-27rekening houden met (hield - gehouden) tenir compte de 05Gramrelatie(s), de relation, la 08Télrendabel(e) rentable 07CLrendement, het rendement, le 510-08repareren réparer 510-27repliek(en), de réplique, la 01Opreserveren réserver 510-34restaurant, het restaurant, le 510-06resultaat (-taten), het résultat, le 510-30

Page 30: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 30

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

richten (het oog richten op) diriger (porter son regard sur) 09CArichtlijn(en), de directive, la 04Gramrijbewijs (-bewijzen), het permis de conduire, le 02Gramrijden rouler (avec un véhicule) 510-16rijk riche 510-24Rijksmuseum, het Musée royal, le 02Gramrijstrook (-stroken), de bande de circulation, la 02CLritme(n/s), het rythme, le 510-10rivier, de rivière, la - fleuve, le 510-25roepen (riep - geroepen) appeler 02Dialroken fumer 510-12rol(len), de rôle, le 01OpRomaans roman (adj .) 510-34roman, de roman, le 510-24Romeins romain 510-29rommelmarkt, de marché aux puces, le 07Télrondje(s), het tournée, la 02Vocrondleiding(en), de visite guidée/commentée, la 05Dialrood rouge 510-13rooskleurig(e) rose 09Télrug, de dos, le 06Télrugklachten, de problèmes de dos, les 06Télruim un peu plus de, passé 01CLruimte, de espace, l' 04Dialrusten se reposer 510-25rustig doucement, calmement, à son aise 510- 25saai(e) ennuyeux 02Gramsamenstelling, de composition, la 08Télsamenvatten résumer 09CLsamenwerking(en), de coopération, la - collaboration, la 04CLschade, de dégâts, les 03Télschaduw, de ombre, l' 510-29scheerapparaat (-raten), het rasoir électrique, le 07CAscheermesje(s), het lame de rasoir, la 07CAscheerzeep, de savon à raser/à barbe, le 07CAscheidbaar (-bare) séparable 04GramSchelde, de Escaut, l' 510-28scheren - schoor - geschoren raser 07CAscherm(en), het écran, l' 02Vocschieten (te binnen schieten) (schoot - geschoten) tirer (venir soudain à l'esprit) 09CLschijn, de (schijn bedriegt) apparence, l' (les apparences sont

trompeuses)07CA

schijnen (scheen - geschenen) briller (soleil) 510- 29schijnen (scheen - heeft geschenen) sembler 510- 23schikken convenir 07Comschilder, de peintre, le 510-27schilderachtig pittoresque 510-29schilderen peindre 510-28schitterend(e) brillant, fantastique 07Télschoen, de chaussure, la - soulier, le 510-33schoon (schone) propre 07CLschouwburg, de théâtre, le 510-36schrijven écrire 510-10schrikken (schrok - geschrokken) avoir peur 02CLschuld(en), de faute, la - dette, la 06Gramsecretaresse, de secrétaire, la 510-03secretariaat, het secrétariat, le 05CLsecretaris, de secrétaire, le 510-03

Page 31: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 31

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

seintje(s), het signal, le - signe, le 06Dialseizoen, het saison, la 510-20selectieprocedure(s), de procédure de sélection, la 05CLselectieverantwoordelijke, de responsable de la sélection, le 05CLseptember septembre 510-17sessie(s), de session, la 10Dialsfeer, de atmosphère, l' 510-26sigaret(ten), de cigarette, la 510-11sinds depuis (que) 510-27slaapkamer(s), de chambre à coucher, la 510- 36slag, de (aan de slag gaan) se mettre au travail 01Dialslagen réussir 05Comslecht mauvais, mal 510-18slechts = alleen = maar seulement 510-35slechtst, het le plus mauvais, le pire 510-35slok, de - slokje, het gorgée, la 510-36sluis (sluizen), de écluse, l' 510-28sluiten (sloot/sloten - gesloten) fermer 510- 28smal étroit 510-29sneeuw, de neige, la 510-23sneeuwen neiger 510-24snel rapide 510-19snel(le) (zo snel mogelijk) rapide (aussi vite que possible) 03CAsnufje(s), het trouvaille, la - gadget, le 07CAsoep, de soupe, la 510-13sollicitatiegesprek(ken), het entretien d'embauche, l' 03CLsolliciteren solliciter 06Télsom, de somme, la 510-22sommige certains, quelques 510-31soms parfois 510-17soort(en), het/de sorte, la 04Dialsorteren trier 05CASpaans espagnol (la langue) 510-01Spanje Espagne 510-19sparen épargner 510-18specifiek(e) spécifique 09Dialspeech(es of en), de discours, le 09CAspelen jouer 510-29spieken tricher 01Opspijt hebben (van iets spijt hebben) regretter 510- 33spijt me, het regrette, je 510-18spijt, de (tot mijn grote spijt), het spijt me regret (à mon grand regret), je

regrette, je suis désolé03Voc

spijten (het spijt hem dat) regretter (il regrette que) 510-20spijten (het spijt me) (speet - gespeten) regretter (je regrette), être désolé 03Dialspoedig rapidement 07Dialspontaan spontané 09Comsportevenement(en), het événement sportif, l' 10CLsportliefhebber(s), de amateur sportif, l' 10CLsprake zijn van être question de 10CLspreekster(s), de oratrice, l' 09Gramspreekt, u parlez, vous 510-01spreekt, ze parle, elle 510-01spreken parler 510-02spreker(s), de orateur, l' 09Dialsprookje(s), het conte de fée, le 510-31staan op (stond - gestaan) insister pour obtenir, exiger 08Tél

Page 32: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 32

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

Staatsblad, het Moniteur, le 510-32stad (steden), de ville, la 510-14stadhuis (-zen), het hôtel de ville, l' 510-16stadium, het stade, le 09CAstage lopen (liep - gelopen) être en stage, faire son stage 05CAstageaanbod, het offre de stage, l' 06CLstageovereenkomst(en), de le contrat de stage 06CLstand(s), de stand, le 04Dialstandpunt(en), het point de vue, le 09Comstap(pen), de pas, le - étape, l' 05CLstapel(s), de pile, la 05Gramstart, de début/démarrage/départ, le 09CAstation(s), het gare, la 510-05steeds constamment 510-31steeds = altijd toujours 510-33steeds meer de plus en plus 05Gramsteken (= stoppen) (stak - gestoken) mettre 03CLstellen (een probleem stellen) poser (poser un problème) 510-26stellen (een vraag) poser (une question) 510- 10sterftecijfer(s), het taux de mortalité, le 510- 35sterk fort, puissant 510-28sterven (stierf - gestorven) mourir 09CLsteun, de soutien, le 09CLstichten fonder 510-26stichter, de fondateur, de 510-30stijgen (steeg - gestegen) augmenter, monter 08Gramstilstaan (stond stil - stilgestaan) être à l'arrêt 02CLstilte, de silence, le 09CLstimulans(en), de stimulant, le - encouragement, l' 06Dialstimuleren stimuler 10CLstipt précis 10CAstoel, de chaise, la 510-34stof, de (stof, het) matière, la (poussière, la) 10CAstofzuigen (stofzuigde - gestofzuigd) passer l'aspirateur 07Gramstoppen stopper, (s')arrêter - mettre 510-25storen déranger 04Comstoring(en), de incident, l' - perturbation, la 03Dialstorm(en), de tempête, la 03Télstraat, de rue, la 510-05straks tout à l'heure 02Gramstreek, de région, de 510-33streng(e) sévère 09Comstrenge winter, een rude (un hiver) 510-23streven naar tendre vers, ambitionner 07CLstrijd tegen, de lutte contre, la 510-31stroom, de courant (eau, électricité), de 510- 28studentenjob(s), de travail d'étudiant, le 06Dialstuderen étudier 510-16studierichting(en), de option, l' 05CLstudies, de études, les 510-16stuk(ken), het morceau, le - pièce, la 05Gramsturen envoyer 510-31succesvol(le) réussi, plein de succès 09Dialsuggestie(s), de suggestion, la 01CLsuiker, de sucre, le 510-11synthese (n/s), de synthèse, la 510-10taak (taken), de devoir (école), le - tâche, la 510- 17

Page 33: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 33

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

taal (talen), de langue, la 510-23taalvaardigheid (-heden), de compétence linguistique, la 10Dialtab(s), de onglet, l' 08CLtabel(len), de tableau, le 01Optalrijk(e) nombreux 09Comtanken faire le plein (de la voiture) 08Voctante(s), de tante, de 510-14taxichauffeur(s), de chauffeur de taxi, le 510- 36te veel trop 510-11te weinig trop peu 510-12te woord staan (iemand te woord staan) (stond - gestaan) recevoir qqun 06CAteam(s), het équipe, l' 03CLtechnicus (-ci), de technicien, le 03Dialtechniek, de technique, la 510-30technisch(e) technique 02CLteen, de orteil, l' 510-25tegelijk en même temps 510-35tegemoet zien (zag - gezien) attendre, envisager 03CAtegen contre 510-25tegenkomen (kwam tegen - tegengekomen) rencontrer 01CLtegenover contre, en face de 510-35tegenwoordig actuellement 06Dialteken(s), het signe, le 06Dialtekenen dessiner, signer 07Gramtekst, de texte, le 510-01telefoniste(n), de téléphoniste, la 05Dialtelefoon, de téléphone, le 510-03telefoonaansluiting(en), de raccordement téléphonique, le 04Dialtelefoongesprek(ken), het conversation téléphonique, la 01Optelegram, het télégramme, le 510-31temeer daar d'autant plus que 02CLten aanzien van quant à, à l'égard de 08Comten minste au moins 510-29ten uitvoer brengen/leggen (bracht - gebracht) exécuter 08Voctenminste en tout cas, du moins 510-30tenslotte finalement, somme toute 02CLtentoonstelling, de exposition, l' 02Gramter hoogte van à hauteur de 02CLter plaatse sur place 510-34terecht à sa place 05CLterechtkunnen s'adresser à, pouvoir entrer 09Dialterras, het terrasse, la 510-23terroriseren (h. geterroriseerd) terroriser 510- 36terugbellen rappeler 03Dialterugblik(ken), de rétrospective, la 10Télterugblikken, terugblikken op iets regarder en arrière, passer qqch

en revue10Dial

terugkerend récurrent 08CLterwijl tandis que, pendant que 510-35tevens (= ook, daarbij) aussi, en même temps, également 08Dialtevreden zijn over être content de 510-24textielafval, het les déchets de tissus 07CLthuis maison, à la 510-17thuisbrengen (h. thuisgebracht) ramener chez soi 510- 36thuishoren avoir sa place 04Voctien en een half dix et demi 510-12tiental minuten, een dizaine de minutes, une 510- 20

Page 34: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 34

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

tiental, het dizaine, la 510-33tijd, de temps, le 510-14tijd, de (van tijd tot tijd) temps, le (de temps en temps) 02Dialtijdens durant 01CAtijdig qui se fait à temps 09CLtijdje, het (een tijdje) temps, le (un petit temps) 01Dialtijdschema('s), het programme, le 09Voctijdschrift(en), het magazine, le 02Téltip(s), de = wenk(en), de conseil/tuyau, le 04Dialtitel, de titre, le 510-09toast, de (een toast uitbrengen) toast, le (porter un toast) 09CAtoch néanmoins, cependant, quand

même510- 14

toegang hebben tot avoir accès à 09Voctoegeven (gaf toe - toegegeven) avouer, admettre, concéder 02Dialtoekomst, de (in de toekomst) avenir, l' (à l'avenir) 10Téltoen alors 01Dialtoeristisch(e) touristique 04CAtoespraak (-spraken), de allocution, l' - discours, le 03Gramtoespreken (iemand toespreken) (sprak toe - toegesproken) s'adresser à (qqun) 02Voctoestand, de situation, la 510-33toestel(len), het appareil, l' 06CAtoesturen, opsturen, verzenden (verzond - verzonden) envoyer 07Dialtoevallig(e) par hasard 04Comtoeverlaat, de secours ultime, le 09CLtoevoegen ajouter 10Téltoewensen souhaiter 09Dialtoneelstuk(ken), het pièce de théâtre, la 01CAtonen montrer, manifester 510-31topvorm (in topvorm) forme (en pleine forme) 08Comtoren(s), de tour, la 510-29tot jusque 510-09tot nu toe jusqu'à présent 510-25tot op de draad versleten entièrement usé 07CLTot uw dienst A votre service. 510-05tot ziens au revoir 510-17totdat = tot jusqu'à ce que 510-35traag lent 01CAtraditiegetrouw fidèle à la tradition 07CLtrakteren offrir, payer (un verre, un repas) 02Voctrap(pen), de escalier, l' 05Gramtreffend frappant 510-35trefwoord(en), het mot clé, le 08CLtrein, de train, le 510-09treinkaartje(s), het ticket / billet (pour le train), le 510- 34trek hebben in (had - gehad) avoir envie de 03Gramtrek(ken), de (karaktertrekken) trait, le (traits de caractère) 02Voctrots (trots zijn op) fier (être fier de) 05Dialtrouw(e) fidèle 09CLtrouwens d'ailleurs 01CAtuin, de jardin, le 510-23turnles, de leçon de gymnastique, la 510-25tv-journaal (-nalen), het journal télévisé, le 02Dialtv-kijken (keek tv - tv-gekeken) regarder la télé 510- 17tv-toestel, het téléviseur, le 510-17twee deux 510-02tweedaags(e) d'une durée de deux jours 10CLtweede deuxième 510-02

Page 35: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 35

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

type(n of s), het type, genre, le 05Téltypen taper à la machine 03Gramtypiste, de dactylo(graphe), la 510-01U vous (singulier ou pluriel : forme

polie)510- 01

u bent er vous y êtes 510-09U kan mij (ou me) dan helpen. Vous pouvez m'aider alors. 510-02uit hors de 510-17uit elkaar plaatsen écarter 510-25uitbreiden (zich uitbreiden) agrandir, développer (s'agrandir,

se développer)06Dial

uitbreiding(en), de extension, l' 09CAuitbrengen (een toast uitbrengen op iemand) (bracht uit -uitgebracht)

porter (porter un toast à qqun) 09CA

uitdaging, de défi, le 01CLuitdoen enlever, défaire (vêtements) 510-28uitdoen (de tv) (deed uit - uitgedaan) éteindre (la TV) 05Gramuitdrukken exprimer 07Vocuitdrukking, de expression, l' 510-10uiteenzetting(en), de exposé, l' 09Dialuiterlijk au plus tard 06CLuitgaan sortir (pour s'amuser) 510-28uitgebreid(e) étendu, vaste 01CLuitgeven (geld) (gaf uit - h. uitgegeven) dépenser (de l'argent), éditer

(livres)510-35

uiting, de (tot uiting komen) expression, l' (s'exprimer) 09CLuitkijken naar (de vakantie) aspirer (aux vacances) 10Gramuitkomen (dat komt goed uit) s'arranger, tomber (ça

s'arrange/tombe bien)07Com

uitkomen (kwam uit - uitgekomen) s'en sortir 02CLuitlaten (liet uit - uitgelaten) (= niet aansteken) ne pas allumer (littéralement :

laisser éteint)09Dial

uitleg, de explication, l' 09Dialuitleggen expliquer 04Téluitnodigen inviter 02Gramuitnodiging(en), de invitation, l' 01CAuitpraten parler jusqu'au bout 01Gramuitproberen essayer 08CLuitputten épuiser 07Dialuitrekenen calculer 510-28uitrusten se reposer 03Gramuitrusten se reposer 510-29uitspreken prononcer 510-28uitstappen descendre (d'un véhicule) 02CLuitstekend excellent 510-34uitstellen reporter 08Dialuittrekken (trok uit - uitgetrokken) enlever, ôter (vêtement) 510-31uitverkoop, de liquidation, la - solde, le - période

des soldes, la07Tél

uitvoeren exécuter 04Gramuitwisseling(en), de échange, l' 04CLuitzending(en), de programme, le 10Gramuniversiteit, de université, l' 510-16updaten (updatete - geüpdatet) mettre à jour 10CLuur, het heure, l' 510-08V.R.T. = Vlaamse Radio-Televisie Radio-Télévision Flamande 510-09vaak souvent 04Gramvakantie, de vacances, les 510-18

Page 36: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 36

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

vakantieplan(nen), het projet de vacances, le 02Télvallen (viel - is gevallen) tomber 510-28van de 510-01van belang zijn être important 510-34van buiten de mémoire 510-10van daaruit de là 05CAvan dienst zijn être utile 01CLvan harte de tout coeur 09CAvan invloed zijn op avoir une influence sur 10Télvan plan zijn te + infinitief avoir l'intention de 510- 24van tevoren à l'avance 05Comvanaf à partir de 07Dialvanavond ce soir 510-09vandaag aujourd'hui 510-08vandaan (20 minuten van zijn huis vandaan) de (à 20 minutes de sa maison) 510-20vanmiddag après-midi, cet(te) 510-10vanmorgen ce matin 04Dialvanzelf spreken aller de soi 510-22vanzelfsprekend évident, évidemment 08Dialvaren (voer- gevaren) naviguer 510-28vast(e) (een vaste baan) fixe (un emploi fixe/stable) 06Dialvast(e) (een vaste klant) fidèle (un client fidèle) 04Dialvechten (vocht - heeft gevochten) lutter, se battre 510- 32veel beaucoup 510-12veeltalig(e) (= meertalig) multilingue 05Vocveelvuldig(e) multiple 05CLveertien dagen quinze jours 510-19veilig(e) sûr, en sécurité 510-28veld(en), het champ, le 510-31veld, op het champs, dans les 510-16ver loin, lointain, distant 510-14veranderen changer 510-24verantwoordelijk zijn voor être responsable de 09Télverantwoordelijke, de responsable, le (la) 03CLverband(en), het (in verband met) rapport/lien, le (en rapport avec) 04Dialverbeteren corriger 03Gramverbieden (verbood - verboden) interdire 09Comverbinden (verbond - heeft verbonden) relier 510- 32verblijf (verblijven), het séjour, le 10CLverbreden élargir 05CLverbruiken (h. verbruikt) consommer 510-22verbruikersunie(s), de union de consommateurs, l' 07CLverdedigen (h. verdedigd) défendre (prendre la défense) 510-35verdelen partager 05Télverdenken (verdacht - verdacht) soupçonner 07CLverdere vragen plus amples questions 04CLverdienen (geld) gagner (de l'argent, en

travaillant), mériter05Gram

verdieping(en), de étage, l' 05Dialverdwijnen (verdween - verdwenen) disparaître 01OpVerenigde Staten, de (= de V.S.) Etats-Unis, les 510- 35vereniging(en), de association, l' 510-31vergadering(en), de réunion, la 510-08vergelijken (vergeleek - vergeleken) comparer 510- 10vergelijkende trap, de degré de comparaison, le 05Gramvergemakkelijken faciliter 07CLvergeten (vergat/vergaten - vergeten) oublier 510- 28

Page 37: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 37

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

vergevorderd avancé 09CAvergissing(en), de erreur, l' 04Comvergroten agrandir, grandir 04CLverhaal, het récit, le 510-30verhelpen (iets verhelpen) (verhielp - verholpen) (remédier à, réparer) 03Télverhuizen déménager 07Gramverifiëren vérifier 08Dialverjaardagscadeau(s), het cadeau d'anniversaire, le 08Vocverkeer, het trafic, le 510-29verkeerd mal, de travers, faux 510-23verkeersregel(s), de - verkeersreglement, het code de la route 02Gramverkeersveiligheid, de sécurité routière, la 02CAverkiezen (verkoos - verkozen) élire, choisir 09CLverklaren expliquer 510-33verklaring, de explication, l' 510-30verkoop, de vente, la 05Dialverkoopafdeling, de service des ventes ,le 05Dialverkoopvoorwaarden, de conditions de vente, les 07CLverkopen (verkocht - verkocht) vendre 510- 16verkoper(s) - verkoopster(s), de vendeur, le - vendeuse, la 03Dialverlangen (naar) désirer 04Dialverlaten (verliet - h. verlaten) quitter 510-31verleden jaar l'année passée 510-29verliezen (verloor -h. verloren) perdre 510- 35verlopen (verliep - verlopen) se dérouler 06Dialvermelden mentionner 01Opverminderen diminuer 08Dialvermoedelijk probable(ment) 09Télvermoeden supposer, soupçonner 04Dialveronderstellen supposer 04Dialverontschuldiging(en), de excuse, l' 07Dialverpakken emballer 04CLverpakkingswerk, het le travail d'emballage 08Dialverplaatsen (h. verplaatst) déplacer 510-34verplicht(e) obligatoire 01CLverplichten obliger 01Gramverrassen surprendre 01Gramverrassing(en), de surprise, la 04CLvers(e) frais 05Gramverscheidene = verschillende divers, plusieurs, différents 510-32verscheidene talen plusieurs langues 510-23verschijnen (verscheen - is verschenen) paraître (un journal, un livre),

apparaître510-32

verschil(len), het différence, la 510-19verschillend(e) différent 510-25verschrikkelijk(e) terriblement, vraiment 04Comversieren (wij hebben het versierd) (on y est arrivé) 02CLverslaafd zijn aan ne pas pouvoir se passer de, être

intoxiqué09CL

verspreiden répartir, disséminer, distribuer,répandre

04CL

versta, ik (infinitif : verstaan) comprends, je (comprendre) 510-02verstandig intelligent 510-30vertalen traduire 510-28vertaling, de traduction, la 07Gramvertegenwoordigen représenter 04CAvertegenwoordiger, de (de vertegenwoordigster) représentant, le (la représentante) 04CLvertellen raconter 510-26

Page 38: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 38

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

vertraging(en), de retard, le 03CAvertrek, het départ, le 510-36vertrekken - vertrok - vertrokken partir 510- 09vertrouwen, het (vertrouwen) confiance, la (avoir confiance en) 06Dialvervangen (verving - vervangen) remplacer 04Télvervanging, de remplacement, le 08Dialvervelend ennuyeux 510-23vervoer, het transport, moyen de transport, le 02CLvervolg, het suite, la 510-30vervuiling, de pollution, la 04CLverwachten (iets) (s')attendre à, espérer qqch 510- 32verwachting, de espérance, l' - attente, l' 510- 35verwarmen (h. verwarmd) chauffer 510-36verwarming, de chauffage, le 510-36verwelkomen (verwelkomde - verwelkomd) accueillir 09Dialverwerking, de traitement, le - transformation, la 04CLverwerven (verwierf - verworven) obtenir, acquérir 07CLverwijderen effacer 10CLverzekeren assurer 01CLverzekering, de assurance, l' 03Télverzenddatum(s of -data), de la date d'envoi 08Dialverzenden (verzond - verzonden) envoyer 03Télverzetten reporter 07Comverzoeken (verzocht - verzocht) prier de, inviter à 06CLverzorgen assurer 09Dialvest, het gilet, le 510-36vestigen implanter, installer 05Télvestiging(en), de implantation, l' 01Télvetgedrukt(e) en caractères gras 04Gramvetgehalte, het teneur en matières grasses, la 07CLVeurne Furnes 510-01vier quatre 510-04vierdaags(e) de quatre jours 10Gramvierde quatrième 510-04vierkant(e) (vierkante meter) carré (mètre carré) 510- 36vijf cinq 510-05vijfde cinquième 510-05vijfendertigjarig âgé de 35 ans 510-35vinden trouver 510-18visser, de pêcheur, le 510-31vlak(ken), het plan, le 05CLvlakbij tout près 10Gramvlees, het viande, la 510-13vliegtuig, het avion, l' 510-19vloeien couler (liquide) 510-28vloer, de (over de vloer komen) (kwam - gekomen) sol/plancher, le (fréquenter) 08CAvlug(ger) vite (plus vite) 510-25voetbalspullen, de équipement de foot, l' 07Gramvoetbalstadion(s), het stade de football, le 10CLvol rempli de 510-30vol boeken réserver entièrement 04Dialvol licht plein / rempli de lumière 510-30volbrengen (volbracht - volbracht) exécuter 08Vocvoldoen aan (voldeed - voldaan) satisfaire à, répondre à 08Télvoldoende suffisant 04Dialvolgen suivre 510-17volgend(e) (volgend jaar) suivant, prochain (l'année 510-17

Page 39: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 39

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

prochaine)volgende dag, de lendemain, le 510-34volgens selon 06Gramvolgorde, de ordre (de succession), l' 02Gramvolk(en - eren), het peuple, le 510-35volksmensen, de gens du peuple, les 510-35volledig (= helemaal) entièrement 03CLvolstaan (volstond - volstaan) suffire 04Vocvoltooid deelwoord, het participe passé, le 01Gramvoltooid tegenwoordige tijd, de passé composé, le 08Gramvolume, het volume, le 510-35voor pour 510-11voor de lol pour le plaisir, pour rire 03Télvoor het laatst la dernière fois 01Télvoor, voordat avant que 07Gramvooral surtout 510-20voorbeeld(en), het exemple, l' 510-23voorbereiden préparer 01Opvoorbij devant, le long de 510-33voorbijlopen (het huis) passer devant (la maison) 510- 33voorbijrazen passer en trombe, foncer 02CLvoorbijrijden (is voorbijgereden) passer 510- 29voordat avant que 510-29voordeel (-delen), het avantage, l' 510-29voordelig(e) avantageux 07CLvoordoen (zich voordoen) (deed voor - voorgedaan) arriver, survenir, se présenter 03CAvoordracht(en), de conférence, la 01Vocvoorgedrukt(e) pré-imprimé 07Télvoorkeur(en), de (de voorkeur geven aan) préférence, la (donner la

préférence à)02Dial

voorkeurtarief (-tarieven), het tarif préférentiel, le 07CLvoorkomen se produire 04Gramvoorkomen (voorkwam - voorkomen) prévenir, empêcher, éviter 04Gramvoorleggen soumettre 09Télvoornaam, de prénom, le 510-14voornaamste (het/de) plus important, le - principal, le -

essentiel, l'04CL

voornaamwoord(en), het pronom 06Gramvoornaamwoordelijk bijwoord, het adverbe pronominal, l' 10Gramvoornamelijk (= vooral, hoofdzakelijk) principalement 04CLvoorproefje(s), het avant-goût, l' 01Opvoorraad (-raden), de stock, le - approvisionnement, l' 03CAvoorradig (= in voorraad) de stock 07Vocvoorspellen prédire 04Gramvoorsprong, de avance, l' 05CLvoorstel(len), het proposition, la 510-34voorstellen (h. voorgesteld) proposer 510-32voorstelling(en), de représentation, la 01Gramvoortaan dorénavant 08CLvooruitgang, de progrès, le 10Comvoorwaarde(n), de condition, la 510-28voorwaarts en avant 510-25voorzetsel(s), het préposition, la 02Gramvoorzichtig prudent 510-22voorzien (voorzag - voorzien) prévoir 06CLvorig(e) précédent 510-26vorm(en), de forme, la 510-24vormingscentrum (-centra), het centre de formation, le 01Tél

Page 40: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 40

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

vraagbaak, de personne ressource, la -encyclopédie vivante, l'

09CL

vraagteken(s), het point d'interrogation, le 01Opvraagwoord(en), het mot interrogatif, le 04Gramvrachtwagen(s), de camion, le 510-29vragen demander 510-05vragenronde(n), de tour de table pour poser des

questions, le10CA

vrede, de paix, la 510-35vredestijd, de temps de paix, le 510-35vreemd(e) étrange 05Gramvreemde taal (talen), de langue étrangère, la 05Gramvreemdeling, de étranger (personne), l' 510- 33vrezen (h. gevreesd) craindre 510-34vriend(in), de ami(e), l' 510-17vriendelijk(e) aimable, amical, sympathique,

convivial510-29

vrij libre 510-31vrijaf hebben être en congé 01Gramvrijdag vendredi 510-17vrijkomen (is vrijgekomen) se libérer, devenir vacant 510-31vroeg tôt 510-17vrouw, de femme, la 510-09vuil sale 510-27waaier, de (aan) éventail, l' (de) 01CLWaals(e) wallon 04CAwaar où 510-05waar vrai 510-17waarheid (waarheden), de vérité, la 02DialWaarmee kan ik u helpen? Que puis-je pour vous? 510- 03Waarmee kan ik u van dienst zijn ? (expression) En quoi puis-je vous être utile ? 510-02waarom pourquoi 510-09waarschijnlijk vraisemblable(ment),

probablement510- 29

waarschuwen voor avertir de 07CLwaarvoor? pour quoi? 510-16wacht, de garde, la 510-30wachten op attendre 510-18wachtwoord(en), het mot de passe, le 01CLwagen, de voiture, la 510-17wandelen se promener 510-24wanneer quand 510-19want car 510-18warm chaud 510-20wasmachine(s), de lave-linge, le 07Gramwat ce que 510-19wat anders quelque chose d'autre 510-24water, het eau, l' 510-23watergebruik, het usage de l'eau, l' 04CLwaterleiding, de conduite d'eau (potable), la 510- 36Waterstaat, de ministère qui s'occupe des voies

d'eau, le510-31

webmeester(s), de webmaster, le 10CLwebpagina('s), de page web, la 08CLwebsite(s), de site web, le 04Dialwederkerend voornaamwoord, het pronom réfléchi, le 07Gramweek, de semaine, la 510-17

Page 41: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 41

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

weer de nouveau 510-12weer eens encore une fois 510-28weer, het temps, le 510-18weg (wegen), de chemin, le 510-29wegklikken faire disparaître en cliquant 01Opweglaten (liet weg - weggelaten) omettre 10Télweglopen (liep weg - weggelopen) partir en courant, s'enfuir 01Gramwegwijs maken (iemand wegwijs maken) mettre qqun au courant/au fait de 05CAwegzetten ranger, mettre de côté 05Gramweide(n), de prairie, la 510-31weigeren (h. geweigerd) refuser 510-34weinig peu (de) 510-12weknemer(s), de employé, l' - travailleur, le 05Dialwel bien, eh bien 510-11welbekend(e) bien connu 510-20weldra bientôt 510-29welgemeend sincère 10CLwelk(e) (le)quel, (la)quelle, (les)quel(le)s 510- 11welkom bienvenu(e) 10CAwelkom heten (heette - geheten) accueillir 09Dialwelkomstwoord(en), het mot de bienvenue, le 10CAwellicht (formeel = misschien) peut- être 07CLwennen s'habituer, s'y faire 02CLwensen souhaiter 510-19werk, het travail, le 510-08werkaanbieding(en), de offre d'emploi, l' 06Dialwerkdag(en), de jour ouvrable, le - journée de

travail, la510-26

werkelijk vrai(ment), réel(lement) 510-31werkelijkheid, de réalité, la 510-32werker, de travailleur assidu, le 510-34werkgever(s), de employeur, l' 01CLwerkmateriaal, het outils de travail, les 06Télwerkmethode(n), de façon de travailler, la 09Dialwerknemer(s), de employé, l' - salarié, le 01CLwerkomstandigheid (-heden), de condition de travail, la 05Télwerkplaats(en), de lieu de travail, le 05Télwerkritme, het rythme de travail, le 510-26werksfeer, de climat de travail, le - ambiance de

travail, l'05Dial

werkstuk(ken), het travail écrit, le 05CLwerktijden, de heures de travail, les 03Télwerkuren, de heures de travail, les 06CLwerkwoord(en), het verbe, le 03Gramwerpen (wierp - h. geworpen) lancer, jeter 510- 33wervingsafdeling, de service de recrutement, le 05CLwesten, het ouest, l' 510-23wet, de loi, la 510-32weten savoir 510-18wie ? qui ? 510-03wiens (peu usité) (= van wie) dont (pronom relatif avec

antécédent singulier relatif à unepersonne de sexe masculin)

06CL

wier (peu usité) (= van wie) dont (pronom relatif avecantécédent pluriel relatif à despersonnes, ou singulier relatif àune personne de sexe féminin)

10CL

wil, de volonté, la 10Voc

Page 42: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 42

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

willen vouloir 510-11wilskracht, de volonté, la 10DialWilt u? Voulez-vous? 510-03winkel, de magasin, le 510-11winkelier, de boutiquier, le 510-16winnaar(s), de - winnares(sen), de gagnant, le - gagnante, la 07Télwinst, de bénéfice, le - gain, le 09CAwinter, de hiver, l' 510-20wisselen échanger 04CLwissen effacer 01Opwit blanc 510-20woensdag mercredi 510-17wol, de laine, la 510-36wolk, de nuage, le 510-24wollen (invariable) en laine 510-36wonen habiter 510-04woonkamer(s), de living, de 510-36woordenboek(en), het dictionnaire, le 10Gramwoordenschat, de vocabulaire, le 01Opwoordgroep(en), de groupe de mots, le 02Gramworden (werd - geworden) devenir (ou auxiliaire du passif) 510-16wordt vervolgd à suivre 510-31wou, ik voudrais, je 510-13zaak, de (zaken doen) affaire, l' (faire des affaires) 510- 20zaken doen (deed - gedaan) faire des affaires 08CAzakenreis (-reizen), de (op zakenreis) voyage d'affaires, le (en voyage

d'affaires)03Dial

zakgeld, het argent de poche, l' 06Voczanger(s), de chanteur, le 01Voczaterdag samedi 510-17zaterdagavond, de samedi soir, le 02Dialze elle 510-08ze werkt elle travaille 510-01zee(ën), de mer, la 510-23zeeprest(en), de reste de savon, le 07CAzeer très 510-13Zeg hem wat u wilt ! Dites-lui ce que vous voulez ! 510-07zeggen (zei/zeiden - gezegd) dire 510-28zeker certain(ement) 510-13zeker (niet) certainement (pas) 510-11zelf même (moi-même, …) 510-10zelfs même 510-23zenuwachtig(e) nerveux 03CLzes six 510-06zesde sixième 510-06zetten placer, mettre 02Gramzich (iets) herinneren se souvenir (de qqch) 03Gramzich aankleden (h. aangekleed) s'habiller 510- 35zich aansluiten bij (sloot zich aan - heeft zich aangesloten) se joindre à, s'affilier à 04CLzich afvragen (vroeg zich af - heeft zich afgevraagd) se demander 07Gramzich begeven naar (begaf zich - heeft zich begeven) se rendre à (vers) 09Comzich beklagen over se plaindre de 07Gramzich bevinden (bevond zich - heeft zich bevonden) se trouver 05Dialzich gedragen (gedroeg zich - heeft zich gedragen) se comporter 08Télzich haasten se hâter, se dépêcher 01Gramzich herinneren se rappeler 510-26zich houden aan (hield zich - heeft zich gehouden) respecter, se tenir à 02CA

Page 43: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 43

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

zich inspannen (spande zich in - heeft zich ingespannen) s'efforcer de, faire un effort 02Gramzich kleden s'habiller 06Télzich lekker voelen se sentir bien 04Télzich ontspannen (ontspande zich - heeft zich ontspannen) se détendre 02Gramzich over iets zorgen maken se faire des soucis au sujet de

qqch510-32

zich richten tot s'adresser à 06CLzich scheren (schoor zich - heeft zich geschoren) se raser 510-27zich thuis voelen se sentir chez soi 02Gramzich toeleggen op se consacrer à 06Dialzich uiten se manifester, s'exprimer 04Télzich verantwoordelijk voelen voor se sentir responsable de 04Télzich verdiepen in iets approfondir quelque chose 10Télzich vergissen se tromper 510-35zich verontschuldigen s'excuser 05Comzich voelen se sentir 510-28zich voorbereiden op se préparer à 06Télzich wassen se laver 510-27ziek(e) malade 510-35zieke, de malade, le-la 510-16ziekenhuis (-huizen), het hôpital, l' 05Gramziekte(n/s), de maladie, la 510-35ziekteverlof, het congé de maladie, le 04Télzien voir 510-17zijn son, sa, ses (pour un possesseur

masculin)510- 02

zijn être (verbe) 510-02zijn leven lang sa vie durant (toute sa vie) 510- 32zijn uiterste best doen (deed - gedaan) faire de son mieux 08CAzin hebben (dat heeft geen zin) (had - gehad) avoir du sens 03Voczin hebben om … te avoir envie de … 02Gramzin krijgen in (iets) avoir envie de qqch 510- 28zin krijgen om (iets te doen) avoir envie de (faire qqch) 510-28zin(nen), de phrase, la 510-10zin, de (het naar zijn zin hebben) goût, le (se plaire) 05Dialzinken (zonk - gezonken) sombrer 510-35zitplaats(en), de place (assise), la - siège, le 01CAzitten - zat - gezeten être assis, séjourner 510- 16zitten (dat zie ik niet zitten) être assis (ça ne me dit rien, ça ne

me plaît pas)06Tél

zo ainsi, de cette manière 510-31zodat de sorte que, si bien que 04CAzodra dès que 07Dialzoeken (zocht - gezocht) chercher 510-29zogenaamd dit(e)(s), soit-disant 07CLzojuist tout à l'heure, à l'instant 05Comzolang aussi longtemps que 07Gramzolder(s), de grenier, le 02Comzomer, de été, l' 08CAzomer, in de en été 510-20zomervakantie, de vacances d'été, les 03Gramzo'n un(e) tel(le) 510-22zo'n leven telle vie, une 510-16zon, de soleil, le 510-23zondag dimanche 510-17zonder sans 510-13zonder (voorraad) sans (stock) 08Voczonnetje, het (iemand in het zonnetje zetten) petit soleil, le (fêter quelqu'un) 09CL

Page 44: Abréviations - ITSE · Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin? Gram : exercices de grammaire CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider

[email protected] Lexique p. 44

© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française

zoon, de fils, le 510-03zorg(en), de souci, le 510-32zorgen voor s'occuper de 06Télzoveel tant, autant 510-22zover aussi loin 09Comzuiden, het sud, le - midi, le 510-23Zuiderzee, de pas de nom français 510-31Zuiderzeevereniging, de Association qui s'occupe du

Zuiderzee, l'510-31

Zuidstation, het gare du Midi, la 510-17zuster, de soeur, la 510-14zwaar(zwaarder) lourd (plus lourd) 510-29zwart noir 510-20zwembad(en), het piscine, la 08GramZwitserland Suisse 510-22