1. Begroetingen – Vind 15 begroetingen in deze ...€¦ · LES 1 – exercices supplémentaires...
10
LES 1 – exercices supplémentaires 1. Begroetingen – Vind 15 begroetingen in deze woordenzoeker (horizontaal en verticaal). G O E I E N A V O N D T C Q A F G Z Z G D X Z D H O I D G O E I E D A G E F A T N I Z D H A E F A C R G Z S M E E G J W R D G V T H S T P U T O T B I N N E N K O R T S R E O D A G A L L E M A A L T I T X T S H B U J E K O A Y E Z S A L U U T J E S J A U M I C D Q J N O O R U U P I O E V O P K A D M T Y G W O R N B E O L H A L L O E E P G S N I I M A G Y I U Q L Q E K M Y U W C B H P O A Z S N L G O E I E M I D D A G 2. Het alfabet – Welke letters spreken we anders uit in het Nederlands? Zeg het alfabet en omcirkel die letters.
Transcript of 1. Begroetingen – Vind 15 begroetingen in deze ...€¦ · LES 1 – exercices supplémentaires...
LES 1 – exercices supplémentaires
1. Begroetingen – Vind 15 begroetingen in deze woordenzoeker (horizontaal en
verticaal).
G O E I E N A V O N D T C Q
A F G Z Z G D X Z D H O I D
G O E I E D A G E F A T N I
Z D H A E F A C R G Z S M E
E G J W R D G V T H S T P U
T O T B I N N E N K O R T S
R E O D A G A L L E M A A L
T I T X T S H B U J E K O A
Y E Z S A L U U T J E S J A
U M I C D Q J N O O R U U P
I O E V O P K A D M T Y G W
O R N B E O L H A L L O E E
P G S N I I M A G Y I U Q L
Q E K M Y U W C B H P O A Z
S N L G O E I E M I D D A G
2. Het alfabet – Welke letters spreken we anders uit in het Nederlands? Zeg het alfabet en omcirkel die letters.
LES 1 – exercices supplémentaires
3. Antwoord op de vragen.
4. Spel de volgende woorden!
1. C O M P U T E R
2. K E N D O E
3. A L F A B E T
4. V A K A N T I E
5. S C H O O L A G E N D A
5. Luister naar je leraar/lerares en schrijf de woorden die hij/zij spelt.
1. ________________________________________________________________…
2. ________________________________________________________________……
3. ________________________________________________________________……
4. ________________________________________________________________……
…
Hoe spel je dat?
Wat is je naam?
LES 1 – exercices supplémentaires
6. Hoe komen deze leerlingen naar school? Maak een zin.
LES 1 – exercices supplémentaires
7. Verbind de woorden met de cijfers.
a) Eenentwintig 1) 17 b) Drieëntwintig 2) 11 c) Tien 3) 21 d) Zestien 4) 16 e) Negen 5) 10 f) Achttien 6) 12 g) Veertien 7) 14 h) Zeventien 8) 23 i) Elf 9) 18 j) Twaalf 10) 9
a) b) c) d) e) f) g) h) i) j)
8. Luister naar de cijfers en schrijf ze.
1)
2)
3)
4)
5)
9. Wat zit er in de boekentas van Anna? Schrijf 10 zinnen in het Nederlands. Gebruik ‘Er is/ Er zijn’ + één schoolmateriaal.
LES 1 – exercices supplémentaires
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
10. Vul je lesrooster aan met de schoolvakken die je hebt op school.
Uur
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
LES 1 – exercices supplémentaires
11. Vul de tabel in.
GISTEREN VANDAAG MORGEN 1
woensdag
2 vrijdag
3
dinsdag
12. Wat is de juiste dag? Antwoord in het Nederlands.
A) De eerste schooldag van de week is .
B) De zevende dag van de week is .
13. Antwoord op de vragen in het Nederlands.
Voor = Avant Na = Après
• Na juni komt .
• Voor september komt .
• Na september komt .
• Voor januari komt .
14. Schrijf bij elke tekening een passende maand.
LES 1 – exercices supplémentaires
15. Kijk naar de volgende beelden. Welke talen spreken deze personen?
Ze spreekt
Hij spreekt
Ze spreekt
Hij spreekt
Hij spreekt
Ze spreken
Hij spreekt
LES 1 – exercices supplémentaires
1. In de schoolkrant van Joost staat er een rubriek over enkele nieuwe leerlingen. Lees elke tekst van de vrienden van Joost en onderstreep al de woorden die in het meervoud staan.
Hallo, Ik ben Jean en ik ben 12 jaar oud. Ik woon in Wevelgem. Ik heb 2 broers en 3 zussen. Ik kom met de bus naar school. Thuis heb ik een hond, twee katten, en 2 hamsters. En jij ? Hou jij van huisdieren?
Hey,
Ik ben Bo en ik ben 11 jaar oud. Mijn hobby’s zijn zwemmen en knutselen. Ik maak graag armbanden en oorringen. Mijn beste vrienden zijn Joost en Jean. Daag!
Hallo, Ik ben Virginie. Ik zit in het eerste middelbaar. Ik hou van parpaplu’s! Het is misschien raar, maar ik verzamel ze. Waarvan hou jij? Wat zijn jouw verzamelingen?
2. Geef het meervoud van...
1. De zus:
2. De kat:
3. Het paard:
4. Een kind:
5. Het bedje:
6. De keuken:
7. Een postzegel:
8. De week:
9. De vork:
10. De verpleger:
11. De pop:
12. Een piano:
13. De man:
14. De foto:
15. De boom:
LES 1 – exercices supplémentaires
3. Vervang de cursief gedrukte woorden door een persoonlijk voornaamwoord.
Jan is een jongen.
Jan en zijn broer gaan samen met de fiets naar school.
Jan en ik zitten in het eerste middelbaar.
De fiets van Jan is blauw.
De zus van Jan heet Sara.
4. Vul de dialoog aan met een persoonlijk voornaamwoord.
Lerares: Hoe heet ?
Joke: Mijn naam is Joke. Hoe heet , mevrouw?
Lerares: Ik heet mevrouw Van Aale. Ik ben uw klastitularis.
L’institutrice s’adressant à l’ensemble de la classe: hebben vier uur
Nederlands met mij. Mevrouw Alaerts is de lerares wiskunde. is 46 jaar. En
meneer Jansen is de leraar wetenschappen. is 30 jaar.
5. Vul in met een vorm van hebben.
Ik één broer en één zus.
Mijn broer en ik één kat.
Mijn ouders twee kinderen.
Jullie één map.
Je broer en jij een groene schooltas.
Mijn kat vier poten.
Jij vier uur Nederlands.
u een hond?
je vier uur Frans?
Mijn broer een vriend.
LES 1 – exercices supplémentaires
6. Vul in met een vorm van ‘zijn’.
Ik Belg.
Mijn broer en mijn zus Italiaans.
Mijn vader en ik op 4 juli geboren.
u Meneer Alfred?
Peter de broer van Katja.
Katja en Peter een tweeling.
Sara een meisje.
De ouders van Katja en Peter 50 jaar oud.
7. Kijk naar het volgende beeld. Hoeveel... zijn er? Schrijf 5 zinnen over het schoolmateriaal en gebruik ‘Er is/ Er zijn’.
8. Vul aan met ‘Er is/Er zijn’.
24 leerlingen in de klas. 23 jongens maar maar één meisje. Ze heet Karolien.
18 potloden in mijn pennenzak. twee mappen in mijn schooltas. één map voor de les Nederlands en één map voor de les wiskunde.
20 klassen op school. twee klassen voor de les Frans. drie klassen voor de les Nederlands. één klas voor de les godsdienst. vier klassen voor de les wiskunde. twee klassen voor de les milieustudie.
één klas voor de les biologie. vier klassen voor de les Engels. drie klassen voor de les wetenschappen.
1.
2.
3.
4.
5.
